Ilias V,
297-318:
Aeneas, gewapend met schild en lans, sprong van de wagen, bevreesd, dat de Grieken de dode mee zouden sleuren. Hij plaatste beschermend zich over hem heen als een op zijn kracht vertrouwende leeuw en hield voor hem het ronde schild en stak de speer naar voren, begerig te doden, alwie hem te na kwam; angstwekkend klonk zijn strijdkreet. Maar Diomedes nam een steen ter hand, een geweldig brok, dat geen twee mannen van nu zouden tillen. Maar hij slingerde hem met gemak alleen en raakte de heup van Aeneas, waar het dijbeen draait in de heup – de heupkom, zoals men het noemt. De kom werd verbrijzeld en de beide pezen gescheurd; de huid was afgerukt door de hoekige steen. De held viel neer, maar hield zich overeind op de knieën, steunend zijn gespierde vuist op de aarde. Zwarte nacht kwam over zijn ogen. Nu had daar de machtige koning Aeneas de dood gevonden, als niet Aphrodite, de dochter van Zeus, met waakzaam oog het gezien had, zijn moeder, bij wie Anchises, toen hij de runderen hoedde, hem had verwekt. Zij sloeg haar blanke armen om haar lieve zoon en hield de plooi van haar glanzend gewaad vóór hem tot afweer van de speren, opdat geen van de Griekse wagenstrijders het brons zou slingeren in zijn borst en hem het leven zou nemen. Zo droeg zij haar geliefde zoon van het slagveld weg.