(bespreking zoals voorzien in de kopieënbundel)
1. Juno en Carthago
a)
wat zijn volgens deze verzen de redenen van Juno’s wrok?
vv. 19-20: vanuit Troje zouden er veroveraars en vernietigers van Carthago
opstaan
vv. 23-24: haar herinnering aan de recente Trojaanse oorlog
vv. 26-27: Paris' oordeel over haar schoonheid
v. 28a: Jupiters ontrouw
v. 28b: Ganymedes verkozen boven Hebe als schenker van de goden
b)
Op welke drie manieren wordt de gehechtheid van Juno aan Carthago
uitgewerkt? En waarom gebeurt dat
zo nadrukkelijk?
cf. vv. 15-16: magis omnibus terris coluisse
vv. 16-18: hic…arma
3ledig met kwantitatieve climax
hic currus
anafoor + parallellisme
hoc…fovetque
zeugma
Vergilius wil de lezer dus laten voelen hoe sterk de band is met Carthago, dus:
hoe hevig Juno zich zal inspannen voor haar geliefde stad.
Als deze vastberaden godin Aeneas' opdracht zal tegenwerken, belooft het
een harde strijd te worden!
c)
Op welke manier draagt daartoe ook de woordvolgorde bij in vv. 15-16?
Alles wordt in hyperbata uitgedrukt, om de nodige nadruk te geven aan de verzen:
quam…unam / terris…omnibus / posthabita…Samo / fertur…coluisse
Het si…sinant van vers 18 maakt nog eens heel duidelijk dat alles
en iedereen aan het fatum ondergeschikt is.
Juno kan alleen maar hopen (en rekenen) op de medewerking van het fatum,
ze kan er echter niets aan verhelpen of veranderen.
d)
Welke beeld krijg je dadelijk van Juno?
Ze is een wraakzuchtige en gefrustreerde dame, die bovendien heel heftig en
emotievol kan reageren (cf. de anakoloet op vv.25-28)
e)
Vergelijk de klank van vv. 21-22 met die van vv. 23-24: welk verschil
merk je, Wat suggereert dat?
21-22: m / o / u / ae / ā(s):
dreiging
23-24: i / s / ă / ā :
angst
f)
Wat is volgens vv. 17-21 de inzet geweest van de Punische oorlogen?
De inzet van de Punische oorlogen betrof de heerschappij over de mediterrane
wereld: er was blijkbaar maar ruimte voor één grote mogendheid: ofwel Rome
ofwel Carthago!
2. De Aeneïs als nationaal epos
a)
In welke zin is de Aeneïs dat?
De Aeneïs bezingt het ontstaan van het Romeinse Rijk
b)
In welk vers onderstreept Vergilius dat heel nadrukkelijk?
In vers 33 heet het heel ondubbelzinnig: het Romeinse volk stichten
opmerking: Uit
de Vita Donatiana weten we dat Vergilius interesse had voor wiskunde; het hoeft
dan ook niet te verwonderen dat er in de beginverzen van zijn epos met
getallensymboliek wordt gespeeld: volg even mee:
deel I (de aanhef) telt 11 verzen, als volgt verdeeld: 7 +
3 + 1:
zeven en drie zijn heilige getallen – het laatste vers laat de stem van
de dichter horen
deel II (Juno) telt 22 verzen, als volgt verdeeld: 7 + 4 + 10 + 1
het middendeel bestaat uit 14 verzen: precies het dubbele van het eerste
onderdeel
delen 1 + 2: samen 11 verzen, zijn net even lang als delen 3 + 4: ook 11
verzen
ook in dit stuk vormt het slotvers een bemerking van de dichter zelf