AENEÏS VI

lectuurcommentaar – aanvullend bij de bespreking tijdens de lessen Latijn

vv.255-272 - vv.295-316 - vv. 415-444 - vv.450-476 - vv.548-579 - vv.679-702 - 847-853

 

Aen.VI, 255-272                                                                  IPV p.94-97

Aan de ingang van de onderwereld

255     primi: hypallage voor sub prima lumina solis
solis: ond.gen. bij ortus, bij lumina is de verklaring bezitsgen. te verkiezen

256     mugire: kan als historische inf. beschouwd worden, tenzij coepta <sunt> zeugmatische wordt gelezen bij mugire solum – nochtans is het erg ongewoon om coepta sunt met een actieve inf. te verbinden

257     silvarum: met noodzakelijk een enjambement
iuga silvarum: misschien gen. van hoedanigheid? of een beschrijvende genitief naar Grieks model? – de betekenis is in elk geval: iuga silvis operta
ululare: wordt ook gezegd van de klaagzang van klaagvrouwen bij een lijkstoet – het is in elk geval een bijzonder vervelend en huiveringwekkend geluid, zo een waar men kippenvel van wil krijgen

258     adventante dea: tijdbepalend én redengevend
procul…: met een dergelijke waarschuwing zorgden in Rome de offerpriesters ervoor dat geen ongewenste gebeurtenissen zouden voorvallen bij een offer: elke onjuiste beweging of geluid gold immers als mali ominis en deed de geldigheid van het offer teniet
profani: omdat zij geen gouden twijg bij zich droegen, zoals Aeneas

259     vates: ziener, profeet (mann. én vr.) hier wordt natuurlijk de sibylle bedoeld
toto luco: abl. verwijdering

260     viam: inwendig LV bij invade
vaginā: abl. verwijdering bij eripe

261     animis: poëtisch meervoud voor animo: moed
pectore: als zetel van de gevoelens, de emoties, op alle gebied

262     tantum: benadrukt dat de sibylle niet lang heeft gesproken, wellicht om haar extatische staat te behouden
furens: furere heeft steeds een kwalijke bijklank, het is verwant met furor: een razernij die de mens buiten zichzelf brengt, ongecontroleerde, wilde drift
antro aperto: prefixdatief ? het hyperbaton is zeker expressief: de gapende mond van de grot omsluit het werkwoord

263           passibus: abl. middel bij aequat
aequare: evenaren: de idee is dat hij een even grote vastberadenheid de donkere grot binnengaat als zijn leidsvrouw – dat ze perfect samen binnengaan wordt onderstreept door het gekruiste hyperbaton, dat omsloten wordt door onderwerp en werkwoord:
ond. – A – B – A' – B' – ww

264     Di…: hier is de dichter zelf aan het woord: Vergilius is wel vaker aanwezig in de Aeneïs (dat is één van de kenmerken van het kunstepos).  Nu kan men de vraag stellen waarom hij zich hier tot de goden richt: wil hij zich wellicht indekken tegen heiligschennis (was Vergilius zó gelovig?) of grijpt hij de kans om de spanning op te drijven door zijn lezers mee te nemen naar geheimen die weinigen kennen?
imperium animarum: het oppergezag over de schimmen van de overledenen: dus Pluto en Proserpina (Juppiter heerste over de aarde en de hemelgoden, Neptunus over de zee en de natuurverschijnselen)

265     Chaos / Phlegeton: de Griekse namen verlenen nog wat extra exotisme!
loca tacentia: kan een herneming (een bijstelling) zijn bij de twee namen, om hun karakteristieken te verduidelijken, of het kan een algemene formulering zijn waardoor Vergilius zeker kan zijn dat hij geen enkele god van de onderwereld overslaat in zijn aanroeping

266     fas: het begrip dat wijst op "geoorloofd door de goden"
numine vestro: ablatief, misschien van hoedanigheid: "het weze in overeenstemming met uw goddelijke wil"

267     alta terra mersas: in is weggevallen, dus: abl. locatief: "gedompeld diep in de schoot der aarde"

268     Ibant: waarom imperf.? – het betreft immers een eenmalige handeling; verwachten we dan niet eerder een verhalend perfectum?
Het imperf. kan erop wijzen dat de tocht een hele poos heeft geduurd: dat zij een lange wandeling hebben moeten afleggen, dit idee wordt gesteund door de beschrijving van de loca waarlangs ze passeren
obscuri: omdat ze door het donker moeten (per umbram)
obscuri / sola: een dubbele hypallage: naar de betekenis zou het moeten zijn: ibant soli sub obscura nocte per umbram
sola: want de andere Trojanen mochten (als profani) niet mee

270     per: noemt de begeleidende omstandigheid: "onder een versluierde maan"
maligna: de letterlijke betekenis (kwaadwillig) klinkt ook een beetje mee door, want het beeld dat Vergilius oproept is niet bepaald vrolijk en blij, maar gevaarvol en dreigend

271     condidit Jupiter: de weersomstandigheden zijn geen loutere natuurverschijnselen, maar het werk en de wil van de hemelingen!

272      rebus: abl. verwijdering of datief nadeel bij abstulit

naar inhoud

BESPREKING:

 

1) Voel je aan hoe Vergilius een sfeer van duistere dreiging oproept bij het begin van dit fragment?  Probeer een inventaris te maken van de middelen waarmee hij dat dreigend effect bereikt.

zie vv. 255-258a en 258b-263: de middelen die Vergilius gebruikt zijn nogal divers:

- de klanken: heel veel s en de donkere u in de eerste drie verzen, om daarna op a over te gaan: het naderen van de sibylle wordt begeleid door een nieuw akkoord
- allitteraties in 258b-263: pr..: een harde, ruige klank; t: krachtig beklemtoond; v: de zachte [w]-klank; ff en f: grimmig en onaangenaam
- inhoudelijk: ecce: verrassend en schrikwekkend, leidt meestal iets onverwachts in; in 255-258a is het nog donker en doen er zich bepaald "horrorachtige" fenomenen voor; in 258b-261 moeten alle profani weg: wat er gaat gebeuren wordt voorgesteld als iets gevaarlijks, "geen toegang voor onbevoegden", en zelfs zij die wél binnenmogen wagen zich best niet ongewapend aan de onderneming; in 262-263: als een parachutespringer waagt de sibylle, gevolgd door de onversaagde Aeneas, zich in het avontuur

dus: zo'n scène, met zo'n spanningsgeladenheid, doet de toehoorders op het puntje van hun stoel zitten

 

2) Wie is de mihi van vers 266?  Op welke manier geeft deze zin een hoogst sacraal gehalte aan de dingen die in de volgende verzen zullen te lezen zijn?

mihi slaat natuurlijk op Vergilius zelf: bij voorbaat vraagt hij toestemming (en verontschuldiging) aan de goden voor hetgeen hij gaat vertellen: het betreft blijkbaar zeer bijzondere geheimen. Het effect daarvan is:
- retarderend: na de spannende sprong in het duister van vv. 262-263 wordt die spanning nog wat langer vastgehouden
- initiatie van de lezer in een soort geheime 'cultus': de inhoud maakt duidelijk dat verre van iedereen de geboden informatie behoort te krijgen.

 

3) 268-272: ook in deze verzen is het onbehaaglijke gevoel overduidelijk aanwezig: welke elementen die de lezer angst en ontzag inboezemen kan je aanwijzen?

Die angst en ontzag komen voort uit:

- de donkere, dreigende omgeving:

obscuri                        sola nocte            umbram
                        vacuas             inania
            incertam lunam            luce maligna
            silvis            caelum condidit umbra
                        nox atra

- de angstaanjagende leegte, daardoor des te onbehaaglijker (vergelijk het met een grote, lege parkeergarage in het midden van de nacht…)

CREATIEVE VERWERKING: 

Probeer dit stukje eens te ‘hertalen’, dus niet letterlijk vertalen naar het Nederlands, maar op een eigen, creatieve wijze om te zetten, zodanig dat het gevoel van onbehagen en dreiging duidelijk aanwezig is.
of
Ken je een stuk literatuur of een muzikaal werk of een filmfragment waarin dezelfde emotie en angstgevoelens worden opgewekt?  Stel het eens voor aan je klas (bespreek je stukje wel even eerst met je leerkracht).

naar inhoud  

Aen.VI, 295-316                                                                  IPV p.97-99
Charon, de veerman

295      Van hier vertrekt de weg die voert naar de wateren van de Tartarische Acheron.
      
Hinc via Tartarei quae fert Acherontis ad undas.

            Troebel van slijk deint deze maalstroom op en neer in een wijde kolking
           
turbidus hic caeno vastaque voragine gurges

            en braakt al zijn zand uit in de Cocytus.
           
aestuat atque omnem Cocyto eructat harenam.

            De wacht bij deze wateren en stromen houdt de huiveringwekkende
           
portitor has horrendus aquas et flumina servat

            gruwelijk vuile veerman Charon, op wiens kin een dichte
           
terribili squalore Charon, cui plurima mento

300       onverzorgde grijze baard groeit, zijn vlammende blik is onbeweeglijk,
      
canities inculta iacet, stant lumina flamma

            van zijn schouders hangt in een knoop een smerige mantel.
           
sordidus ex umeris nodo dependet amictus.

            Hijzelf duwt de sloep met de vaarboom voort, bedient de zeilen
           
ipse ratem conto subigit velisque ministrat

            en zet met zijn ijzerkleurige schuit de lichamen over,
           
et ferruginea subvectat corpora cumba,

            reeds op jaren, maar deze god kent een krasse en vinnige oude dag.
           
iam senior, sed cruda deo viridisque senectus.

305      Naar deze oevers stroomde en stormde een bonte schare,
       
huc omnis turba ad ripas effusa ruebat,

            vrouwen en mannen en de levenloze lichamen
           
matres atque viri defunctaque corpora vita

            van grootmoedige helden, knapen en ongehuwde meisjes,
           
magnanimum heroum, pueri innuptaeque puellae,

            en jonge mannen die vóór de ogen van hun ouders op de brandstapel waren gelegd:
           
impositique rogis iuvenes ante ora parentum:

            zo talrijk als in de bossen bij de eerste koude van de herfst
           
quam multa in silvis autumni frigore primo

310      de blaren glijdend nedervallen, of naar het land, van volle zee,
      
lapsa cadunt folia, aut ad terram gurgite ab alto

            de vogels samenkomen wanneer de kille tijd van het jaar
           
quam multae glomerantur aves, ubi frigidus annus

            hen wegjaagt over het water en zendt naar zonnige streken.
           
trans pontum fugat et terris immittit apricis.

            Zij stonden te smeken om het eerst de overtocht te maken,
           
stabant orantes primi transmittere cursum

            en vol verlangen naar de andere oever strekten zij de handen uit.
           
tendebantque manus ripae ulterioris amore.

315      Maar de norse veerman neemt nu eens dezen en dan weer genen op
      
navita sed tristis nunc hos nunc accipit illos,

            maar houdt de anderen ver verwijderd van het strand van de stroom.
            ast alios longe summotos arcet harena.

naar inhoud

 

Aen.VI,415-444                                                                  IPV p.100-103
Aan de overkant van de Styx

415     Eindelijk zet hij over de stroom, ongedeerd, de profetes en de man af
   
         tandem trans fluvium incolumis vatemque virumque

            in het nare slijk en het vaalgroene moerasriet.
   
         informi limo glaucaque exponit in ulva.

            De enorme Cerberus doet dit rijk van zijn driekelig geblaf
   
         Cerberus haec ingens latratu regna trifauci

weergalmen, in al zijn lengte uitgestrekt in een grot aan de overzijde.
   
         personat adverso recubans immanis in antro.

            Wanneer de profetes ziet dat het slangenhaar op zijn nek rechtop gaat staan,
   
         cui vates horrere videns iam colla colubris

420      werpt ze hem een koek toe, bestreken met honing en slaapverwekkende
   
         melle soporatam et medicatis frugibus offam

            kruiden.  En hij, in zijn razende honger drie keelgaten opensperrend,
   
         obicit. ille fame rabida tria guttura pandens

            gapt hem mee in de vlucht, ontspant zijn enorme rug,
   
         corripit obiectam, atque immania terga resolvit

            vleit zich neer op de grond en strekt zich in al zijn lengte uit in de grot.
   
         fusus humi totoque ingens extenditur antro.

            Nu de bewaker verzonken is in de slaap, verzekert Aeneas zich de toegang
            occupat Aeneas aditum custode sepulto

425      en maakt zich snel weg van de oever van het water dat geen terugkeer toestaat.
            evaditque celer ripam inremeabilis undae

            Dadelijk weerklinken stemmen en luid geschrei
   
         Continuo auditae voces vagitus et ingens

            en het geween der zielen van kleine wichten die op de drempel van het bestaan,
   
         infantumque animae flentes, in limine primo

            beroofd van het zoete leven en weggerukt van de borst,
   
         quos dulcis vitae exsortis et ab ubere raptos

            een zwarte dag heeft meegesleurd en in een wrange dood gestort.
   
         abstulit atra dies et funere mersit acerbo;

430      Naast hen vertoeven zij die op grond van een valse aanklacht terechtgesteld werden.
   
         hos iuxta falso damnati crimine mortis

            Toch werd hun dit verblijf niet toegewezen zonder loting, zonder rechter:
   
         nec vero hae sine sorte datae, sine iudice, sedes:

            Minos, de onderzoeksrechter, schudt de urne; hij roept de raad
   
         quaesitor Minos urnam movet; ille silentum

            der zwijgenden samen, hij stelt een onderzoek in naar verleden en fouten.
   
         consiliumque vocat vitasque et crimina discit.

            Vol droefheid bewonen de naburige oorden zij die zichzelf de dood
   
         proxima deinde tenent maesti loca, qui sibi letum

435      bezorgd hebben met eigen hand en, zonder misdaad te hebben begaan, uit haat voor
   
         insontes peperere manu lucemque perosi

            het licht hun leven hebben afgeworpen.  Hoe graag, in de lucht van daarboven,
   
         proiecere animas. quam vellent aethere in alto

            zouden ze nu armoede en zware arbeid willen doorstaan!
   
         nunc et pauperiem et duros perferre labores!

            De goddelijke wet verhindert dat, en het droevige moeras met zijn sombere wateren
   
         fas obstat, tristisque palus inamabilis undae

            houdt hen geketend en de Styx met zijn negen kronkels houdt hen tegen.
   
         alligat et novies Styx interfusa coercet.

440      Niet verre vandaar vertonen zich, naar alle kanten uitgestrekt,
   
         nec procul hinc partem fusi monstrantur in omnem

            de treurende velden; dat is de naam die men ze geeft.
   
         Lugentes campi; sic illos nomine dicunt.

            Wie ongenadige liefde wreedaardig heeft aangetast en verteerd
   
         hic quos durus amor crudeli tabe peredit

            verwijlt hier verborgen op afgelegen boswegen en door een mirtewoud aan alle zijden
   
         secreti celant calles et myrtea circum

            afgeschermd; zelfs in de dood verlaat hen de liefdesmart niet.
   
         silva tegit; curae non ipsa in morte relinquunt.

naar inhoud 

 

Aen.VI, 450-476:                                                                 IPV p.102-105
Een pijnlijk weerzien

zelfstandige lectuur, met test

naar inhoud 

Aen.VI, 548-579                                                                  IPV p.106-108
De stad der verschrikking

            Plots kijkt Aeneas om, en links, aan de voet van een rots,
           
Respicit Aeneas subito et sub rupe sinistra

            ziet hij een wijde vesting, omgeven door een driedubbele muur,
           
moenia lata videt triplici circumdata muro,

550       langswaar een onstuimige stroom van laaiende vlammen cirkelt,
       
quae rapidus flammis ambit torrentibus amnis,

            de Tartarische Phlegeton, die dreunende rotsblokken voortrolt.
           
Tartareus Phlegethon, torquetque sonantia saxa.

            Aan de voorzijde een enorme poort, met pilasters van massief staal,
           
porta adversa ingens solidoque adamante columnae,

            die geen oorlogsgeweld van mensen, zelfs niet van hemelbewoners
            vis ut nulla virum, non ipsi exscindere bello

            zou kunnen inbeuken; een ijzeren toren verheft zich tot in de lucht
            caelicolae valeant; stat ferrea turris ad auras,

555      en Tisiphone zit daar, de bloedige palla opgeschort,
        Tisiphoneque sedens palla succincta cruenta

            dag en nacht, zonder te slapen, het voorplein te bewaken.
           
vestibulum exsomnis servat noctesque diesque.

            Van hier weerklinkt gekerm, geklap van wrede zwepen,
            hinc exaudiri gemitus et saeva sonare

            geknars van ijzer, gesleep van ketens.
            verbera, tum stridor ferri tractaeque catenae.

            Aeneas bleef staan en ving vol schrik dit lawaai op:
            constitit Aeneas strepitumque exterritus hausit.

560      “Zeg mij, o maagd, welk is het wezen van deze misdaden, en met welke
            'quae scelerum facies? o virgo, effare; quibusue

            straffen worden zij gepijnigd?  Wat is dat luid gekerm dat onze oren treft?”
            urgentur poenis? quis tantus plangor ad auras?'

            Toen begon de profetes als volgt: “Befaamde leider der Trojanen,
            tum vates sic orsa loqui: 'dux inclute Teucrum,

            geen wezen rein van hart mag deze misdadige drempel betreden,
            nulli fas casto sceleratum insistere limen;

            maar toen Hecate mij aanstelde over de heilige wouden van de Avernus,
            sed me cum lucis Hecate praefecit Auernis,

565      lichtte zijzelf mij in over de straffen van de goden en leidde mij door alles heen.
        ipsa deum poenas docuit perque omnia duxit.

            De Gnosische Rhadamanthus beheert dit hardvochtige rijk,
            Cnosius haec Rhadamanthus habet durissima regna

            hij bestraft, neemt verhoor af over bedrog, dwingt bekentenis af
           
castigatque auditque dolos subigitque fateri

            van al wat men op aarde beging en waarvoor men, blij om de ijdele wegmoffeling,
            quae quis apud superos furto laetatus inani

            het zoenoffer heeft uitgesteld tot bij zijn dood, toen het te laat was.
            distulit in seram commissa piacula mortem.

570       Onmiddellijk springt op de schuldigen Tisiphone de wreekster toe,
        continuo sontis ultrix accincta flagello

            gewapend met een zweep, om ze te geselen, en met de linkerhand haar grimmige
           
Tisiphone quatit insultans, torvosque sinistra

            slangen op hen richtend, roept zij haar woeste zussen in het gelid.
            intentans anguis vocat agmina saeva sororum.

            Dan pas, knarsend op hun wanluidende pinnen, gaan de heilige
            tum demum horrisono stridentes cardine sacrae

            poorten open.  Ziet ge welke wachteres
            panduntur portae. cernis custodia qualis

575      in het voorplein zit, welke tronie de drempel bewaakt?
       
vestibulo sedeat, facies quae limina servet?

            Nog wreder is, met haar vijftig zwarte muilen, de enorme Hydra
           
quinquaginta atris immanis hiatibus Hydra

            die zich binnen heeft neergezet.  En dan is er de Tartarus zelf,
            saevior intus habet sedem. tum Tartarus ipse

            die zich in de diepte tweemaal zover uitstrekt doorheen het duister
   
         bis patet in praeceps tantum tenditque sub umbras

            als de blik naar de etherische Olympus aan de hemelruimte doorloopt.
   
         quantus ad aetherium caeli suspectus Olympum.

EXTRA: een toemaatje

De straffen van hen die de goden tartten

580         Het oudste kroost van de Aarde, de manschap van de Titanen,
         
wentelt zich rond in de diepste diepte waar zij neergebliksemd werd.

          Ik heb hier ook de twee Aloïden gezien, reusachtige

          gestalten, die met hun eigen handen een aanslag op de grote hemel

          ondernamen om Juppiter van zijn troon ginder boven te stoten.

585         Ik zag ook Salmoneus die onbarmhartig gestraft werd.

          toen hij de bliksem van Juppiter en het gedreun van de Olympus nabootste;

          Voortgetrokken door een vierspan en zwaaiend met een fakkel,

          had hij doorheen de Griekse volkeren en doorheen een stad in het midden van Elis

          een triomftocht gemaakt en voor zichzelf de eer der goden opgeëist,

590         de onverstandige, die de orkanen en de weergaloze bliksem

          met brons wilde nabootsen en met de hoefslag van hoornvoetige paarden.

          Maar de almachtige vader, van tussen de dichte wolken,

          slingerde een schicht die geen fakkel was of geen van harshout walmende

          toorts, en stortte hem in de diepte in een geweldige wervelwind.

595         Ook Tityos, de telg van almoeder Aarde,

          was er te zien; over negen volle morgens

          strekt zijn lichaam zich uit, en een reusachtige gier die met zijn kromme snavel

          zijn onsterfelijke lever afgraast en zijn ingewanden, zo vruchtbaar aan pijnen,

          zoekt zijn voeding en woont in het diepst van zijn romp.

600         zonder ooit aan zijn herboren vezels enige rust te laten.

          Waarom de Lapithen noemen, Ixion en Pirithoüs?

          Boven hun hoofden hangt een zwarte rots die dreigt en lijkt

          te zullen vallen; op hoge aanligbedden, de genius toegewijd,

          glanzen gouden leunkussens, en voor zijn ogen wordt een feest bereid

605         met koninklijke luxe; de oudste der Furiën, vlak naast hem

          gelegen, verhindert hem de handen uit te steken naar de gerechten,

          en met een fakkel in de hand richt ze zich op om hem te overdonderen.

 

Andere misdadigers en hun straf 

            Hier zijn zij die heel hun leven lang hun broers gehaat hebben,
           
die hun vader mishandeld hebben of bedrog hebben gepleegd tegenover een cliënt,
610       en zij die op een ontdekte schat alleen maar zijn gaan liggen
           
zonder een deel te geven aan de hunnen (die hoop is erg groot)
            en zij die wegens overspel gedood werden, en zij die snode wapens
            hebben opgenomen zonder schroom om het vertrouwen van hun meesters te bedriegen;
            zij allen zijn hier opgesloten en wachten op hun straf.  Tracht niet te vernemen
615       welke straf, en vraag niet onder welke vorm het lot deze lieden kelderde.
            De enen rollen een kolossaal rotsblok voort, of aan de spaken van wielen
            hangen zij uiteengerokken; daar zit en zal voor eeuwig zitten
            de ongelukkige Theseus, en de allerellendigste Phlegyas vermaant allen
            en getuigt doorheen de duisternis met luide stem:
620       “Dit zal u leren het recht en de goden niet te misprijzen.”
            De ene heeft voor goud zijn vaderland verkocht en het een machtige meester
            opgelegd; tegen betaling heeft hij wetten uitgevaardigd of ingetrokken;
            een andere heeft het slaapvertrek van zijn dochter geschonden en een verboden
            verbintenis aangegaan: allen hebben een gruwelijke misdaad aangedurfd en hun waagstuk voltooid.
625       Al had ik honderd tongen en honderd monden,
            en een stem van ijzer, alle vormen van misdrijven opsommen,
            alle straffen opnoemen, ik zou het niet kunnen.”

 

naar inhoud 

Aen.VI, 679-702                                                                  IPV p.110-111
Ontmoeting met Anchises

 

naar inhoud 

 

Aen.VI, 847-853                                                                  IPV p.112-113
De roeping van de Romeinen

 

naar inhoud