on line:
op komst / in wording:
Per.B p.22 – p.24 – p.26 – p.28 – p.30
v.56 quas antecedent:
puellis
puellis: prefixdatief bij prae-lata (van prae-ferre)
de inhoud van dit vers = het mooiste meisje uit het ganse Oosten
v.57 contiguas:
dominant: domos (domus, -ūs is vrouwelijk !)
tenuēre
= tenuerunt: act. ind. perf. 3de mv
van tenere,-eo
domos tenuere: habitavēre: ze woonden
contiguas domos tenuere: ze woonden vlak naast elkaar
altam: hoort grammaticaal bij urbem, maar naar de
betekenis mij muris
v.58 dicitur: dit heet in ons vakjargon een persoonlijk passief of een persoonlijke constructie
v.59 notitiam vicinia fecit: betekent letterlijk: hun nabuurschap zorgde voor een kennismaking, vlotter: omdat ze buren waren leerden ze elkaar kennen
v.60 coissent: act. conj. plusqpf.3de mv., staat voor irrealis verleden, dus het is nooit gebeurd
v.61 vetuere / potuere: dichters maken liever van deze vormen gebruik omdat die beter en makkelijker in te passen zijn in het metrisch schema van de dactylische hexámeter, de normale vormen op –erunt zouden teveel lange lettergrepen na elkaar opleveren:
vĕtŭērūnt - vĕtŭērĕ
quod: als het antecedent het hele vers 62 is, dan staat ook hier het relativum weer vóór zijn antecedent (zoals in vers 56)
v.62
ardebant: act.ind.impf. 3de mv, het imperfectum
wijst op de langere duur van de handeling, ze zijn niet één enkel moment op
elkaar verliefd, maar de hele tijd en steeds meer en meer
conscius omnis abest: letterlijk: elke medewetende is
afwezig, da’s weer zo’n typische poëtische manier om te zeggen dat niemand
er iets van afwist
v.63 nutu: moet wel een poëtisch enkelvoud zijn, gezien de vorm signis: als ze meerdere tekens gaven (met hun handen of hun mimiek of zo) dan zullen ze ook wel meerdere malen met hoofdknikken aan elkaar signaal gegeven hebben!
v.64 de inhoud van het vers is dat de liefde van die jongelui voor elkaar des te hoger oplaait, naarmate ze in het verborgene blijft (het gebruik van het woord ignis is typisch voor liefdespoëzie: ignis is vuur, liefdesvuur, vandaar synoniem voor liefde)
v.81 nocturnos ignes: de sterren aan de nachtelijke hemel
v.82 siccare komt van siccus, -a,-um: droog; zodat siccare “drogen, opdrogen” betekent
v.83 coiēre:
Act.ind.perf. 3de mv (coierunt)
v.83-89 de zinsstructuur :
Tum murmure parvo multa
prius questi,
statuunt
ut
nocte silenti
fallere custodes
foribusque excedere
temptent,
cumque domo
exierint,
urbis quoque tecta relinquant,
conveniant
ad busta Nini
lateantque
sub umbra arboris.
v.85 custodes : kan gaan over de dienaren in hun beider huizen, die ‘s nachts wellicht ook voor de bewaking instonden, of het kan gaan over hun ouders, die de liefde tussen hun kinderen niet zagen zitten en er dan ook op zouden toezien dat die twee niet stiekem met elkaar afspraakjes regelen
v.85-86 foribusque:
de –que verbindt fallere en excedere
cumque : deze –que verbindt temptent
met relinquant
v.86 exierint : zou
in indic.fut.ex. staan in directe rede
tecta: pars pro toto
v.87 neve: de et
die hierin schuilgaat verbindt relinquant met conveniant
ne sit errandum wordt ingeleid door conveniant
(ook al komt dat werkwoord pas na de doelzin, inhoudelijk is het er wel de
dominant van: ze komen bijeen bij het graf van Ninus, opdat ze niet zouden
moeten ronddwalen op dat uitegstrekte terrein buiten de stad)
errandum: gerundivum, want het heeft een datief HV bij zich
(spatiantibus)
v.93 cardine: ond. van de losse abl. versato cardine
v.94 suos: haar
huisgenoten (ouders of dienaren, het speelt weinig rol)
vultum: is accusatief bij adoperta (van adoperiri:
bedekken), maar dat werkwoord is onovergankelijk en kan dus geen LV hebben,
daarom moet je deze accus. beschouwen als een accus. van betrekking (dat is
ongeveer hetzelfde van inhoud als een beperkende ablatief)
adoperta vultum: vlot
vertaald geeft dat “gesluierd” (letterlijk: “bedekt wat haar gezicht
betrof”)
v.96 audacem: accus. BVG bij <eam>
Wat Ovidius bedoelt is dat Thisbe, door haar liefde gedreven, dingen doet en durft die ze in andere omstandigheden wellicht niet zou durven. Maar nu ze op weg is naar haar geliefde, kunnen risico’s en gevaren haar niet tegenhouden
v.97 boum:
voorwerpsgenitief bij caede
spumantes: bijgesteld adj. bij rictus
v.98 depositura: bijgesteld adj. bij leaena, dus Act.part.fut. nom.vr.enk.: “van plan om haar dorst te lessen”
v.100 timido: hoort grammaticaal bij pede, maar inhoudelijk bij het onderwerp van fugit, dus Thisbe
v.101 tergo: abl. verwijdering bij lapsa
v.102 ut leidt compescuit in, dus ut+indic., het is vrijwel synoniem met ubi of cum
v.103 inventos heeft als dominant amictus
ipsa: doelt natuurlijk op Thisbe – die was niet meer in
dat kledingstuk gehuld
v.105 serius: absolute comparatief, dus:
“te laat”
egressus: blijkens het genus kan het alleen maar over
Pyramus gaan
v.106 certa hoort bij vestigia (vlot vertaald: “duidelijke sporen”)
v.107 Pyramus besluit uit zijn vondst dat een leeuw Thisbe heeft verslonden (dat hij al meteen zelf aan een leeuw denkt, blijkt uit vers 114)
v.110 miseranda: vocatief, want het staat in de aangehaalde woorden die Pyramus richt tot Thisbe
v.111 metus: een vorm van prolepsis, want
angst komt pas op als er gevaar dreigt
ego: moet het antecedent zijn van qui, want het
werkwoord waarvan qui onderwerp is (iussi) staat in de eerste
persoon enkelvoud (en een relativum neemt toch genus en getal en persoon over
van zijn antecedent)
iussi: act.ind.perf. 1ste enk. van iubere
v.112 nec verbindt iussi met veni
v.113 sceleratus komt van scelus, -eris: “misdaad”, dus zijn scelerata viscera “misdadige ingewanden”
v.115 de betekenis van deze uitspraak is: als je uit het leven wilt stappen, en je bent een moedig persoon, dan neem je zélf initiatief en ga je niet wachten en enkel maar hopen op een snelle dood
v.117 notae moet verbonden worden met vesti: datief MV bij dedit
v.118 Met dit vers zegt Pyramus dat hij zichzelf dood zal steken, zodat zijn bloed op de aarde zal stromen
v.119 quoque…ferrum : de hoeveelste maal is dit nu al dat het antecedent pas ná het relativum opduikt?
v.128 ne fallat: de vraag is: waarom? Met welke bedoeling, dus ne leidt een negatieve doelzin in
v.130 vitarit = vitaverit: act.conj.perf. 3de enk., conjunctief omwille van de indirecte vraag (ingeleid door het vragende adjectief quanta) na narrare, perfectum omdat de bijzin voortijdig is tov de dominant narrare
v.132 incertam: accus. BVG bij <eam>, dat op zijn beurt LV is van facit
v.133 tremebunda:
dominant is membra – cruentum: dominant is solum
cruentus komt van cruor, -oris (m):
“bloed”, cruentus is dus “bebloed, bloederig”
v.134 buxo:
abl. 2de lid vgl na pallidiora
ora: dominant is gerens, waarbij ora het LV
is
v.136 quod: antecedent is aequor, -oris (o): “zeevlak”
Dit vers vergelijkt haar huivering met een zee-oppervlakte die in kleine golfjes wordt getrokken door een zacht briesje
summum (aequoris): het oppervlak van het water
v.137 suos amores: poëtisch meervoud
v.140 fletum: abstractum pro concreto, want ze vermengt haar tranen met het bloed, niet haar geween
v.142 quis: bijvoeglijk bij casus (je zou hier eigenlijk qui verwachten, maar in poëzie wordt die regel zeer nonchalant toegepast)
v.144 nominare komt van nomen, -inis (o): “naam”; nominare heeft hier de betekenis van ‘aanroepen, roepen, toespreken”
v.145 gravare komt van gravis, -is, -e: “zwaar” en betekent dus “bezwaren, verzwaren”
v.146 visa: werkwoord in de losse abl. visa illa
v.147 quae: pseudo-relatief: Et postquam
ea…, waarbij ea natuurlijk Thisbe is
ense: abl. van verwijdering bij vacuum (ebur
vacuum ense is een schede zonder zwaard)
v.148 ebur: de stof wordt genoemd voor het voorwerp dat daaruit vervaardigd is
v.149
fortis: de dominant is manus
unum hoc (factum): deze ene daad: nl. zelfmoord
plegen met het zwaard
mihi: datief van bezit bij est
v.150 hic: verwijst wellicht naar de amor van vlak daarvoor, hoewel normaal de i in het aanwijzend voornaamwoord kort is, en ze hier (cf. de scansie) lang is (hīc is in feite het bijwoord “hier”)
v.151 miserrima: dominant is causa en de dominant van tui is comes
v.152 causa comesque wil zeggen dat Thisbe enerzijds de reden is waarom Pyramus nu dood is (ware het niet voor haar, dan was hij die avond nooit buiten de stadspoorten gegaan) en anderzijds hem nu zal volgen in de dood, haar besluit om zichzelf van het leven te beroven is nu al genomen
v.153
sola: dominant is me
nec: kan vertaald worden met: “evenmin”
v.162
aptato: werkwoord in de losse ablatief met mucrone
pectus: accus. met imum bij het voorzetsel sub
imum pectus: “het onderste van haar
borst” à
“onder in haar borst”
v.163 caede: abstractum pro concreto, het zwaard is niet lauw van het doden op zich, maar van het warme bloed dat erover gevloeid is
v.164 tamen beklemtoont hier dat de goden zowel als de ouders van beide jongelui geraakt worden door dit bewijs van hun ultieme liefde voor elkaar – hoe hard ze ook waren tegenover de liefde van de twee toen die nog leefden, zo vermurwd zijn ze nu, nu is gebleken hoe erg diep de gevoelens van Pyramus en Thisbe voor elkaar wel waren
Per.B. p.50 – p.52 – p.54 – p.56
v.183 longumque: -que verbindt Creten met longum exsilium
v.184
tactusque: -que verbindt perosus met tactus
v.184 loci : voorwerpsgen. bij amore
v.184 natalis komt van nasci: “geboren worden”; locus natalis: “geboorteplaats”
v.184 amore: dominant is tactus; amor is hier “heimwee”
v.185 et: vebindt terras met undas
v.186 inquit: onderwerp is Daedalus
v.188 dixit: het LV is bv. haec
v.188
ignotas: dominant is artes
v.188 animum dimittit: “hij richt zijn geest op…”, vlot: “bedenkt, vindt uit”
v.189 novare: komt van novus, -a, -um: “nieuw”, een bruikbare vertaling is hier dus “vernieuwen”
v.190 longam breviore sequente: in dit geval is de betekenis dat de korte op de lange volgt, alsof de lange veren er al waren, maar uit vers 190 blijkt dat hij met de kortste veertjes begonnen was. Het logisch juistere lōngā brĕvĭōrēm sĕquēntĕ is metri causa onmogelijk
v.191 ut…putes: gevolgzin: “zodat je zou menen…”
v.192 dispar: “on-gelijk”
v.193
medias / imas: nl. pennas
v.193 et: verbindt medias en imas met elkaar
v.195 ut…imitetur: conjunctief wijst wellicht op doelschakering (”om…”) hoewel een gevolgschakering ook wel mogelijk is (“zodat…”)
v.196 et: verbindt stabat met captabat
v.196 ignarus: nl. se tractare, waarbij se uiteraard wijst op Icarus (het is een reflexief voornaamwoord, dus het slaat terug op het hoofdonderwerp van de zin – let wel: in een inf.zin mag je het niet vertaling met zich!)
v.196
pericla: de syncope is metri causa
v.196 tractare: hier “spelen met”
v.197 quas: antecedent: plumas
v.199 mollire: komt van mollis, -is, -e “zacht”; dus betekenis: “verzachten, zacht maken”
v.199 lusus: komt van ludere: “spelen”, dus betekenis “spel”
v.199 mirabilis: komt van mirus, -a, -um: “wonderlijk” en betekent dus “bewonderenswaardig” (adjectieven op –bilis drukken een mogelijkheid uit)
v.196-200: de imperfecta:
stabat: beschrijvend – captabat: de conatu – mollibat: beschrijvend – impediebat: verhalend
v.200 coepto: prefixdatief bij imposita est
v.202 mota: een HV dat zinvol past in de context is alis
v.203 medioque: de –que verbindt instruit met ait
v.203 het regerend werkwoord is moneo, verbum volendi
v.204-205: demissior en celsior zijn absolute comparatieven
v.204 ne…: zijn negatieve doelzinnen, de vraag waarop zij antwoorden is dus: Waarom?
v.205 gavare komt van gravis,-is,-e: “zwaar”, en betekent dus “verzwaren, zwaar maken”
v.205 ignis: Ovidius bedoelt de zon
v.208 me duce: in die losse abl. is duce het PN bij me, vlot: “onder mijn leiding”
v.208 carpere viam: vlot: “reizen”, praecepta volandi: “vlieglessen”, “vlieginstructies”
v.210 monitus: komt van monere: “waarschuwen” en betekent dus “waarschuwing”
v.210 senilis komt van senex: “oude man” en betekent dus: “van de oude man”
v.210-211 iterum repetenda: zegt in feite twee keer hetzelfde, het is een amplificatie – bovendien hoort het bij oscula, wat dus een hyperbaton is in enjambement
v.212 pennisque: de –que verbindt dedit met volat
v.213 alto: dominant is nido (een heel wijd hyperbaton!)
v.214 quae: antecedent is ales (ales, -is (v): grote vogel)
v.215 damnosus komt van damnum, -i (o): schade en betekent dus “schadelijk, schadebrengend”
kijk hier eens naar een plan van het stukje Middellandse Zee waarover Daedalus en Icarus gevlogen zijn.
v.217 vidit: drie onderwerpen: aliquis – pastor – arator
v.218 baculo: prefisdatief bij in-nixus
v.219
quique: de –que verbindt obstipuit en credidit
v.219 possent : redengevende schakering (de conjunctief wijst op zich ook al op IRRZ)
v.220 deos: PN in de inf.zin esse deos
v.220 Iunonia: de eind –ă is kort, dus congrueert het met Samos
v.223 cum…coepit: cum inversum (aangekonigd door iam in de hoofdzin) – de redenen zijn: de grammaticale hoofdzin gaat voorop, in die hoofdzin staat iam of vix of nondum, in de cum-zin wordt de belangrijkste mededeling gedaan
v.223 volatus: komt van volare: “vliegen” en betekent dus “vlucht”
v.224 caeli: voorwerpsgenitief bij cupidine
v.225 vicinia: komt van vicinus, -a, -um: “naburig” en betekent dus “buurt, nabijheid”
v.226 mollire: komt van mollis, -is, -e: “zacht, week” en betekent dus “zacht maken, doen smelten”
v.227 nudos: nl. omdat de veren gelost waren
v.228 remigio: abl. beroving bij carens – het doelt op de vleugels, uit veren gemaakt, waarmee hij als het ware door de lucht ‘roeide’
v.226-227 dichterlijke meervouden in deze verzen:
odoratas ceras –
vincula – cerae
v.229 ora is een pars pro toto : met mond wordt hier natuurlijk heel Icarus bedoeld, maar op dit moment is zijn mond het lichaamsdeel dat de actie draagt: hij roept nog op zijn vader op het moment dat hij in het water stort
v.229 patrium: adjectief bij nomen, dus accus.o.enk. LV van clamantia
v.231 dixit: het perfectum wijst op een eenmalige verleden handeling; Daedalus roept weliswaar meermaals op Icarus, maar dicit wordt ook telkens vermeld – dicebat (imperfectum) laat voelen dat hij nog aan het roepen is op het moment dat hij onder zich (in zee) de bewijzen ziet van wat er zich heeft afgespeeld
v.232 requiram: Act.conj.pres. 1ste enk. – overleggende vraag in het heden
v.235 sepulti: dominant is nomine
situering van de plaatsnamen uit de inleiding: zie hier
v.102
usurus: part. fut. van uti
v.103 vertatur: completief LV na effice: verbum curandi; presens: gelijktijdigheid met effice
v.104 annuit:
ond. is Liber
nocitura: part. fut. van nocēre
solvere: hier best "toekennen" of
"verwerkelijken"
v.105 petisset: conjunctief omwille van IRRZ
v.107 fides:
hier best "betrouwbaarheid"
tangendo: gerundium, want het heeft een LV bij zich (singula)
v.108 fronde: abl. reden/oorzaak bij virentem
v.111 contactus:
van contingere: aanraken, dus: "aanraking"
potenti als CD vertalen geeft dit resultaat: "de kracht van
de aanraking"
v.113 arbore: dominant is demptum, waarbij de abl. van verwijdering aansluit
v.114 donasse:
inf.perfectum, voortijdig tov putes
putes: conj. presens als potentialis heden
v.116 ubi + plusqperf.: "wanneer…"
v.117 (e) palmis: abl. verwijdering bij fluens
v.118
spes: hoort samen met suas, dus acc.vr.mv.
Ovidius wil
zeggen dat Midas nauwelijks kan geloven wat hem overkomen is
fingens: hier best "zich voorstellen"
v.119
gaudenti: datief voor-/nadeel
bij posuere: het gaat om Midas natuurlijk
posuēre = posuērunt: act. ind. perf. 3de
mv
[v.120
nec: verbindt exstructas en egentes
nec
egentes: litotes]
v.121 Cerealia munera / dona: omschrijvingen voor brood
v.123 avido dente: hypallage, want de tanden kunnen toch niet begerig zijn, dat kan alleen gezegd worden van de eigenaar van de tanden, dus de oplossing van de hypallage is: avidus
v.124
admoto dente: losse abl.: nadat hij erin gebeten had
premere: hier best "omsluiten" of "bedekken"
v.125 auctorem muneris: Midas had zijn geschenk gekregen van Bacchus, de wijngod; dus hier wordt het soort metonymie gebruikt waarbij de naam van een god wordt genoemd voor zijn/haar kenmerk.
v.126 rictus: duidelijk een spot aan het adres van de gulzigheid van Midas
v.127 novitas: hier best "het onverwachte"
v.128 voverat, odit: twee tegengestelde begrippen vlak naast elkaar: oxymoron
v.129
copia: overvloed aan voedsel (wat hij ook probeert te eten,
alles wordt goud, hoeveel hij ook aanraakt)
relevat: < lĕvis: dus: "verlichten" of
hier best "stillen"
arida: hypallage voor aridum: grammaticaal hoort het bij sitis,
maar inhoudelijk bij guttur
v.131 caelumque: de –que verbindt inquit met de voorgaande zin: in proza zou de woordorde ongeveer de volgende zijn: Et manus et splendida bracchia ad caelum tollens, inquit:…
v.132 Lenaee pater: weer een andere naam voor Bacchus / Dionysus
v.133
miserere: komt van het deponente misereri, dus:
Dep.imperat.pres.enkelvoud
speciosoque: de –que verbindt miserere met eripe
v.134 mite : nom. PN bij numen <est>
v.134 peccasse : Act.inf.perf. van peccare : ‘zondigen’
v.135 pacti : dominant is fide, dus : voorwerpsgen., die je meestal niet met ‘van’ vertaalt, maar beter : ‘uit trouw aan de afspraak’
v.135 fide : antwoordt op de vraag ‘waarom’
de hele uitdrukking betekent : ‘de geschenken die hij uit trouw aan de afspraak gegeven had’
v.135 solvere : hier : ‘ongedaan maken’
v.136 neve : de et die
hierin verborgen zit, verbindt solvit (vers 135) en ait (v.137)
ne :
leidt maneas in, het regerend werkwoord van die doelzin is vade
v.136 male : bijwoord, dominant is optato
v.137-141 de hoofdwerkwoorden zijn : vade –
carpe viam – subde – elue
ze worden
verbonden door : -que (v.138), -que (v.140), -que (v.141) :
dus : polysyndeton
v.137 Sardibus : dominant is vicinum
v.138 in één woord : ‘stroomopwaarts’
v.140 tuum : dominant is caput (v.141)
v.140 qua : is geen relativum, want er is geen enkel woord dat vrouwelijk antecedent kan zijn
v.140 plurimus : nom. dus BVG bij het ond. van exit (sc. fons)
v.141 corpusque : de –que verbindt corpus met crimen
v.142 iussae aquae : lett ; ‘het (aan)bevolen water’, nl. die bron waarover in vers 140 gesproken is
v.142 succedere = sub (onder) en cedere (gaan, wijken), dus : ‘onderdompelen’
Per.B p.126 - p.128 - p.130 - p.132 - p.134
v.353
cupiēre = cupiverunt: indic;perf.
v.355 tetigēre
= tetigerunt
v.356
hunc:
LV van adspicit
cervos: LV agitantem
Narcissus drijft dus de herten in de jachtnetten
v.357 loquenti: dat. voor-/nadeel bij reticere: "zijn mond houden voor…" = zwijgen zodat de gesprekspartner kan praten
v.358 didicit < discere
v.357-358: Echo heeft nooit geleerd te zwijgen als iemand aan het praten is, ze echoot altijd onmiddellijk de gesproken woorden terug; evenmin kan zij beginnen te praten, ze moet altijd wachten tot iemand anders iets zegt
v.359 Echo is het onderwerp, corpus en vox zijn PN
v.360 garrula: nom. vr. enk, BVG bij Echo
alium:
dominant is usum
oris: dominant is usum
v.360-361: usum habere: "gebruiken"
v.361
multis: sc. verbis
novissima verba: de laatste woorden van de hele reeks die iemand
daarvoor heeft gesproken (de echo herhaalt immers enkel de laatst gehoorde
klanken)
het hele vers 361 verklaart het woord usum van vers 359
v.362
hoc: nl. het feit dat Echo niet kon praten, alleen napraten
quia…tenebat
posset: ond. is Juno, want verder staat Iove suo: en Juno
was de echtgenote van Jupiter
v.363 het gaat om Jupiters overdreven gezonde libido; hij had een ontzaglijke reeks avontuurtjes met godinnen, halfgodinnen en zelfs sterfelijke vrouwen
v.364
illa: verwijist naar Echo
prudens (uit pro-videns): hier best "opzettelijk"
tenere: hier best "aan het lijntje houden"
v.365 hoc: doelt hier op dat opzettelijk aan het lijntje houden: eerst zal Juno niets doorgehad hebben, maar spoedig realiseert ze zich dat Echo alleen maar zolang met haar praat om de andere nimfen de kans en de tijd te geven om zich uit de voeten te maken
v.366 linguae: dominant is potestas
v.367 vocisque: deze –que verbindt vocis met linguae
v.368
reque: deze –que verbindt firmat met ait
dit komt in de buurt van ons spreekwoord: en ze voegde de daad bij het woord
haec: verwijst naar Echo
loquendi: gerundium, genitief bij fine (en dus zeker zonder
passieve betekenis en zonder de bijklank "moeten")
v.379
comitum: dominant: agmine
agmen: troep
fido: hypallage voor fidorum: grammaticaal congrueert het
met agmine (abl.o.enk.), maar inhoudelijk staat het bij comitum
(gen.m.mv.)
v.381
utque: de –que verbindt stupet en clamat
v.382 vocat illa vocantem: Echo herhaalt de laatste woorden van Narcissus, die had geroepen "Veni", en dat doet zij dus ook
v.383
et verbindt respicit en inquit
respicit: ond. is Narcissus
nullo: abl. , ond. in de losse abl. nullo veniente
nullo veniente: eigenlijke een vermomde redengevende bijzin:
"omdat"
v.385
alternae vocis imago: de echo
v.386
coeamus: Act. conj. pres. 1ste mv. van co-ire:
hortativus
nullique: de –que verbindt ait met rettulit
v.387
nulli: dominant is sono
v.389
ut iniceret: dus is de vraag: "waarom", waarop
een doelzin antwoordt
collo: prefixdatief bij in-iceret
v.390
complexus: van complecti: "omhelzen"
manus complexibus aufer: letterlijk: "haal je handen af van
omhelzingen": Narcissus wil voorkomen dat Echo hem om de hals vliegt
v.391
Hij zegt in feite: ik val nog liever dood dan dat ik jou je zin geef, dan
dat ik jou ter wille ben
tibi: bezitsdatief bij sit
nostri: voorwerpsgen. bij copia
v.392 sit: hier: aansporing derde persoon
v.393 spreta: nom.vr.enk. – BVG bij het ond. van latet, en dat is Echo
ora: van os, oris (o): mond, gezicht – hier poëtisch meervoud
v.394 solis: hypallage voor sola: grammaticaal hoort het bij antris, naar de betekenis bij het ond. van vivit (alweer Echo dus)
v.395 tamen: de tegenstelling zit in het feit dat ze zich afzondert in de bossen en grotten, maar nog altijd hevig verliefd blijft op Narcissus, zelf steeds méér verliefd wordt, alleen al door het feit dat ze afgewezen is
crescit dolore repulsae: door de pijn van de afwijzing laait de liefdesgloed nog heviger op: het is juist omdat Narcissus haar niet heeft gewild, dat haar verlangen naar hem nog intenser wordt
v.396
vigiles curae: de liefdeszorg die haar uit haar slaap houdt:
daardoor wordt ze steeds magerder, ze verliest alle zorg om haar lichamelijk
welzijn, uit liefdesverdriet
(in er erotische poëzie wordt cura vaak gebruikt voor liefde, meer bepaald
ongelukkige liefde of liefde die niet beantwoord wordt)
v.399
ossa: acc.onz.mv., ond. in de inf.zin ossa traxisse,
die afhangt van ferunt (= men vertelt, men zegt), een verbum declarandi
trahere: hier best: "aannemen"
v.415 sitis altera: de andere dorst, nl. de dorst naar liefde, naar het beantwoorden van de liefdesgevoelens die hij voelt voor zijn spiegelbeeld
v.417
spem: concreet gaat het om de hoop op antwoord van het
spiegelbeeld: hij wil dat zijn gevoelens voor dat beeld een positieve reactie
uitlokken
corpus: acc.onz.enk., PN bij <id>, dat op zijn beurt
OND is van esse
v.430
videat: conjunctief in Ind.vraag – videt is gewoon
relatiefzin zonder schakering, dus in indicatief
quod: antecedent is illo
v.431
qui is het relativum dat naar idem error verwijst,
en error staat niet voor maar ná het relativum
idem error: noemt het gevolg met de betekenis van de oorzaak
Narcissus'
ogen worden bedrogen door het waanbeeld van die lieftallige jongeling in het
water: maar hetzelfde waanbeeld dat de ogen beetneemt, prikkelt hen ook telkens
v.432
credule: verwijst naar Narcissus – we horen hier dus de
dichter van deze verzen zelf aan het woord
fugax: < fugere: vluchten = vluchtig, snel vervagend
v.433 avertere: nl. van zijn eigen spiegelbeeld in het water
Per.B. p.152 - p.154 - p.156 - p.158
v.243 per crimen: "in misdaad", nl. losbandige zedeloosheid
v.244
quae: acc.o.mv. (antecedent: vitiis), LV van dedit
plurima: congrueert met quae
v.245
femineus < femina: de dominant is menti
v.247
interea: letterlijk "intussen"; hier ook causaal:
"en daarom"
feliciter: "op geslaagde wijze"
v.248 quā: antecedent: formam
v.249
operis (sui): voorwerpsgenitief bij amorem
v.250
quam: acc., ond. van vivere (en velle)
credas: conj. presens: potentialis heden
v.251
et: verbindt vivere en velle (beide zijn
completiefzin LV na credas: verbum sentiendi)
obstet: conj. presens: potentialis heden
si non obstet reverentia: "als schaamtegevoel niet in de weg
zou staan" > "als ze zich er niet voor zou schamen"
moveri: "aangeraakt worden", eventueel "in beweging
komen"
v.252
ars: "kunst" arte:
"techniek"
zozeer zit kunst verborgen in haar eigen techniek
v.253 corporis: voorwerpsgen. bij ignes (= metafoor voor amorem)
v.254 temptare: "onderzoeken"
v.255 fateri: "aanvaarden"
v.256 oscula: LV van dat en ond. van reddi
v.258 veniat: conj.pres., completief LV na metuit, wat een verbum timendi is, met ne+conj.
v.259-269
en= modo…modo
die
meisjes graag hebben: grata puellis
veelkleurige:
mille colorum
haar
lichaam: artūs
zijn
bedgenote: tori sociam
liet…rusten:
reponit
v.260 illi: datief MV bij fert
v.263 lacrimas: noemt de stof waaruit iets gemaakt is in plaats van het voorwerp zelf
v.266
nec minus formosa: litotes
v.268 sociam: acc., BVG bij hanc
v.269
sensura: < sentire: partic. futurum, congrueert
met colla (acc.o.mv.)
v.270 totā…Cypro
celeberrima: dominant is festa dies
v.271 inductae: dominant is iuvencae
v.272 concidere: "neervallen"
v.274
et: verbindt constitit met dicit (op vers
276)
timide: dominant is dixit
di: vocatief
v.275 sit: conj.presens; completief LV na opto <ut>
v.276 mea: <virgo>
eburnae: dat. MV bij similis
v.277 sensit: ond. is Venus
v.278
quid…velint: ind.vraag na sensit
velle: "betekenen"
et:
verbindt sensit met accensa est
v.280 rediit: van de feesten van Venus weer naar huis
v.281
visa est: het is enkelvoud, dus moet het wel slaan op puella
uit vers 280
admovet: ditmaal is Pygmalion onderwerp
v.282 temptare: "betasten", eventueel "onderzoeken"
v.283 posito rigore: losse abl.; vlot: "niet langer stijf / hard"
v.284 subsidit digitis ceditque: door de druk van Pygmalions vingers geeft het malse vlees van het beeld mee en wordt het lichtjes ingedrukt (vergelijk met o.a. de Roof van Proserpina van Bernini)
v.285
tractata: dom. is cera
pollice: dom. is tractata
multas: dom. is facies
remollescere: re-: "opnieuw" + mollis:
"week, zacht" + -sc-: inchoatief suffix: "weer zacht
worden"
v.286
facies: "vorm"
utilis: "kneedbaar"
ipsoque fit utilis usu: door de was te gebruiken, met name
te kneden, wordt hij soepel en bruikbaar om hem in allerlei vormen te kneden
v.287
falli: pass. inf. presens van fallere
v.288
rursusque: de –que verbindt amans met retractat
vota: abstractum pro concreto:
hij bedoelt het tot leven gekomen beeld
v.290 concipere: "formuleren"
v.291
agat: conj. presens in een relatiefzin: schakering van doel
ora ore suo premit: hij zoent het beeld, dat nu een écht meisje
geworden is
v.292 ora…non falsa: een wijd hyperbaton in enjambement: dat benadrukt dat het beeld levend is geworden
v.293
timidumque: de –que verbindt erubuit met vidit
lumina: poëtisch meervoud: het kan gaan om het daglicht, ofwel is
het echt meervoud en betekent het de ogen van Pygmalion
lumen: dit is wat het meisje opslaat naar de lumina: dus
gaat het om haar eigen blik, haar eigen ogen (je zou hier dan kunnen gewagen van
een poëtisch enkelvoud)
v.294 cum: voorzetsel met de ablatief (caelo); er staat immers geen werkwoord meer in het vers dat van cum zou kunnen afhangen
v.295-296 moeilijke manier om te zeggen dat er negen maanden voorbij zijn gegaan: negen keer is de maancyclus (van nieuwe maan tot volle maan en terug) voltooid
v.297
illa: het levend geworden beeld
Paphos: een meisje, zoals blijkt uit het relativum quā,
waarvan Paphon het antecedent is
Ze kiest deze
naam wellicht uit dankbaarheid aan Venus, die in de Cypriotische stad Paphos een
tempel had