HULP BIJ DE LECTUUR

terug naar beginpagina

PLINIUS

 oplossingen van de hulpvragen uit Peristylium, deel A

Epistula IX,6: de ludi circenses

Epistula IX,33 De dolfijn van Hippo

Epistula VI,16: De uitbarsting van de Vesuvius

Epistula VII,27: Paranormale verschijnselen

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Epistula IX,6: de ludi circenses

p.126

PER.A.p.126

 

r.1-3 a. Wat heb jij de afgelopen dagen gedaan?
b. quiete: leidt de vraag in: hoe kan dat nu in Rome?
c. het moet er beslist niet rustig geweest zijn
d. het dialoogje geeft de brief meteen een luchtige toon – het wekt de indruk van een ontspannen conversatie tussen vrienden

r.4     het verband is redengevend: want

r.5     eentonig!!!

r.8     traherentur: si + conj. impf. = irrealis heden 
ratio : begrip voor de bewondering van het volk voor wagenmenners 

r.10   na transferatur in de si-zin volgt een hoofdzin in de indicatief (transibit) – hij hekelt het publiek dat altijd supportert voor wie aan het winnen is, in plaats van consequent hetzelfde team te blijven steunen

r.14   quod <est>: redengevend voegwoord of liever: relativum met antecedent vulgus
de graves homines staan tegenover vulgus, dus: mensen uit hogere kringen: ridders, senatoren e.d.

r.16   moet redengevend voegwoord zijn, relativum kan niet, want het antecedent is vrouwelijk (voluptatem), dus is de betekenis “omdat”

r.18   quos: antecedent is dies

 

ga naar top van de pagina

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 


Epistula IX,33 De dolfijn van Hippo

 p.134 - p.136 - p.138

Per.A p.134

 

r.1     fictae <materiae> : dat.MV bij simillimam

r.3-4 auctori: dat. bezit bij fides <est>
de bron verdient veel vertrouwen/is heel betrouwbaar

r.5     scripturus: dominant = ond. van credidisses

r.9     omnis aetas : mensen van alle leeftijden

r.10   studium: interesse
pueri
: nom.m.mv. (ond. van tenentur) want quos is ook meervoud

r.11   virtus: hier: de roem van hun dapperheid
(misschien mag je ook hier wel spreken van hendiadys !)

r.20   si quid…: en al wat op zee gelijkt
feitelijk een inhoudsloze toevoeging die alleen dient om een traductio te kunnen maken: mare/mari)

ga naar top van de pagina

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Per.A p.136

 

r.21-22            ad tempus : weer op tijd om met de jongen te spelen – misschien: op dezelfde tijd als de dag ervoor

r.24   hoc <fiebat> (imperf. om de herhaling weer te geven)

r.25   de mensen begonnen zich te schamen omdat ze bang geweest warenvan zo’n tamme dolfijn – en dat nog wel voor mensen die aan zee wonen en er a.h.w. in opgegroeid zijn!

r.26-27            de dolfijn biedt zich gewillig aan om gestreeld te worden

r.31-32            hortantes: aanmoedigen om op de rug van de dolfijn te kruipen of althans erop te blijven zitten
monentes: waarschuwen voor gevaren of aanmanen om toch maar voorzichtig te zijn

r.37   ubi: herhaling steeds weergeven met wanneer

 

ga naar top van de pagina

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Per.A p.138

 

r.39   Delphino: prefixdatief bij super-fudisse

r.40-41            illum: ond. van de inf.zin die afhangt van constat

r.41   novitatem odoremque: hendiadys: nieuwigheid en geur > nieuwe geur / onbekende geur / onvertrouwde geur

r.45   res publica: kolonie (herlees r.6 van deze brief)

r.46-47            de afstand kan blijken uit de omschrijving die hij voor de dolfijn gebruikt: ad quod coibatur klinkt niet heel betrokken, maar veeleer afstandelijk

ga naar top van de pagina

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 


Epistula VI,16: De uitbarsting van de Vesuvius

 p.152 - p.154 - p.156 - p.158 - p.160 - p.162 - p.164

Per.A. p.152

 

r.1     Ut…scribam:     A compl.zin LV na petis 
                            B volendi + ut + conj. 
                            C presens = gelijktijdig met petis
ut…possis          A bijw.bijzin
                            B ut + conj. : doelzin / gevolgzin
                            C presens: gelijktijdig met scribam
verius
:  <dan wanneer ik je er niet over vertel>

r.2     celebretur: onderwerp = <mors eius>
                                A bijw.bijzin
                                B/C si+conj.pres.= potentialis heden

 

ga naar top van de pagina

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Per.A. p.154

 

r.12   imperio regebat : hij was admiraal van de westelijke Middellandsezeevloot (classis Misenatis) [er was ook een oostelijke vloot, met basis in Ravenna in Noord-Oost Italië)

r.13   hora fere septima: dat is kort na de middag (de dag wordt verdeeld in 12 gelijke uren, dus de overgang tussen het zesde en het zevende uur valt altijd precies op de middag)

r.14   inusitata magnitudine/specie : bij nubes

r.14-15            usus sole: hij had een zonnebad genomen
usus frigida: hij had zich gewassen met koud water (= een douche genomen, een vlugge opfrissing eerder dan een uitgebreid bad)

r.15-16            ascendit: als hij zijn sandalen aantrekt, is het om buitenshuis te gaan, want binnen droeg men geen soleae.

ga naar top van de pagina

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Per.A. p.156

 

r.26   id: wijst terug op de nubes van r.14

r.27   una: <cum eo>, dus samen met zijn oom

r.28   quod scriberem: relatiefzin met doelschakering: “iets om te schrijven”

r.30   subiacebat: dus in (de buurt van) Herculaneum

r.31   se = Rectinam

r.32   consilium : Plinius’ oorspronkelijke plan was propius noscere nubem : de wolk van naderbij te gaan bekijken
animus
: hier “interesse”
maximo animo: “met opperste grootmoedigheid” = uit zuivere naastenliefde, uit gemeend medelijden met Rectina en zovele anderen die in moeilijkheden verkeerden

r.33   Plinius neemt een grotere boot om Rectina en zoveel mogelijk anderen te redden door ze van de plaats van de ramp te evacueren

r.34   frequens: “druk bezocht”
laturus
: part.fut. van ferre

ga naar top van de pagina

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Per.A. p.158

 

 

r.35   chiasme : de omgekeerde woordorde suggereert ook de omgekeerde actie of althans de andere richting

r.40   -que verbindt pumices met lapides:

         iam pumices et     nigri

                                   et ambusti       lapides

                                   et fracti igne  

r.39-40 schildert de plotse en algemene overrompeling door neervallend materiaal van allerlei soort in een overdonderende hoeveelheid : zie onder andere
-         anafoor van iam
-         amplificatie
-         drieledigheid

r.43   monere: “de raad geven”

r.42-43 ut ita faceret: nl. rechtsomkeer maken

ga naar top van de pagina

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Per.A. p.160

r.47   certus: vastbesloten
si resedisset: voorwaardelijke zin, de conjunctief wijst op IRRZ en vervangt een fut.ex. van de directe rede
contrarius ventus: dus NW-wind

r.48         secundissimo: vanuit Misenum had Plinius Maior de wind in de rug gehad

r.49         trepidantem: nl. Pomponianum
utque : de –que verbindt de twee pv’s consolatur en hortatur met de derde pv iubet

r.49-50            de tegenstelling tussen Plinius en Pomponianus wordt benadrukt door het chiasme :

                  timorem          eius (= Pomponiani)

            sua (= Plinii)          securitate

r.52-53 flammae / incendia : ontstaan door de inslag van hete lava

r.54   excitare: hier: “accentueren”

r.54-55 de woordorde is door elkaar gegooid:

            Ille
        agrestium trepidatione  
        ignes relictos <esse> 
        desertasque villas
        per solitudinem ardere
dictitabat.

Zo’n uitleg lijkt wel aannemelijk voor iemand die de omvang van de eruptie niet doorziet.

r.58-59 a) Plinius snurkte
b) audiebatur: legt het adjectief sonantior uit
c) dat hij écht sliep, wil alleen benadrukken dat hij waarachtig onbevreesd was

r.61   oppleta: dominant = area
surgere: hier: “omhoogkomen”

r.62   excitare: hier: “wekken”

 

ga naar top van de pagina

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Per.A. p.162

 

r.64-65 subsistant / vagentur : indirecte vraag

r.65   tectum = dak, maar hier als PARS PRO TOTO: huis

r.64-69 ofwel binnenblijven ne gevaar lopen bedolven te worden door de instortende gebouwen, ofwel buitengaan met het risico dat de vallende stenen met zich meebrengen.

r.67   sub dio: verwijst naar in aperto (r.64)

r.68   quod: slaat terug op de vorige zin in zijn geheel (niet alleen op casus, want dat is een mannelijk woord)

r.70-71            apud: anafoor
ratio/rationem en timorem/timor: chiasme met dubbele traductio

r.71-72            ze gaan in de open lucht om op het strand te onderzoeken of de wind al gedraaid is

r.72-73            het is wellicht 25 augustus, vroege voormiddag

r.73   quam: antecedent = nox

r.75         admitteret: nl. <fugam>

r.77   ibi = op het strand
semel atque iterum
: keer op keer, telkens opnieuw

r.80-81 ut ego colligo: een eigen gissing van Plinius Minor, dus zijn bronnen geven hier wellicht geen uitsluitsel

r.81            obstructo: de dominant is spiritu

ga naar top van de pagina

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Per.A. p.164

 

r. 83  redditus: noemwoord is dies
het lichaam werd de derde dag na de uitbarsting gevonden, inclusief geteld wilt dat zeggen op 26 augustus

r.84  drieledigheid met groeiende leden (= kwantitatieve climax)

         het is wellicht een poging om zichzelf te troosten met de idee dat zijn oom geen slachtoffer is geworden van lijkenpikkerij of ten prooi is gevallen aan wilde beesten – dat is allemaal niet zo belangrijk, maar doet wel goed aan de gemoedsrust van de nabestaanden van een overledene.

r.84   indutus: dominant is <avunculus meus>, dat staat er niet, maar moet er wel bijgedacht worden om het genus van indutus (mannelijk!) te kunnen verantwoorden – het kan niet over corpus gaan, aangezien dat woord onzijdig is.

Over de doodsoorzaak van Plinius Maior:
de tekst van Suetonius luidt aldus:

        cum enim Misenensi classi praeesset et flagrante Vesubio ad explorandas propius causas liburnica pertendisset, nec adversantibus ventis remeare posset, vi pulveris ac favillae oppressus est, vel ut quidam existimant a servo suo occisus, quem aestu deficiens ut necem sibi maturaret oraverat.

r.86   Miseni ego et mater <eramus>: intussen <waren> moeder en ik (!) in Misenum

r.86   Plinius heeft het verhaal verteld waarnaar Tacitus had gevraagd: de dood van zijn oom – al wat daarna gebeurde heeft niets meer met de oorspronkelijke vraag van Tacitus te maken.

r.88-90 omnia…persecutum verklaart het woordje unum, waardoor het dus een verklarende of epexegetische zin betreft

r.88-90 Plinius wil voorkomen dat Tacitus zijn verhaal niet voor de volle 100% vertrouwt, omdat hij ook wel weet hoe de mensen verhalen kunnen aandikken (zeker als ze zelf geen ooggetuigen zijn geweest).  Ook al is het allemaal ruim 25 jaar na de feiten geschreven, toch is het belangrijk dat Tacitus weet dat Plinius er geen schepje bovenop heeft gedaan.

r.91-92 een brief schrijven laat een veel lossere stijl toe, het hoeft allemaal niet zo gestructureerd of in een mooie of spannende verhaalstijl geschreven te worden – een historisch werk vereist een veel meer literair bewerkte stijl, en dat is iets wat Plinius liever aan Tacitus zelf overlaat

ga naar top van de pagina

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Epistula VII,27: Paranormale verschijnselen

p.190 - p.192 - p.194 - p.196 - p.198

Per.A p.190

 

1-6    1) Hij spreekt van studeren, dus: rationeel ! verder schrijft hij ze mogelijk toe aan angst, wat op zich ook een geestelijke gewaarwording is
2) hijzelf is geneigd ze te zien als echt bestaand, waarbij hij afgaat op dingen die hij heeft horen vertellen over een persoon die in hoog aanzien stond (argumentum ex persona)

7       tenuis: "jong" lijkt het meest geschikt (cf. comes: hij was nog maar een reisgezel van de provinciegoerverneur, hij bekleedde zelf nog geen rang van betekenis); "onbeduidend" zou ook kunnen, maar zou synoniem zijn van obscurus, dus die betekenis lijkt minder geschikt.
comes: BVG bij het onderwerp van haeserat

8   spatiabatur: imperfectum wijst op gewoonte, herhaling
offertur: inversie: het werkwoord staat vooraan en negt zo nadruk op de handeling: wat verteld wordt is verrassend en onverwacht; het historisch presens verlevendigt de zin: in het Nederlands zou je dezelfde waarde kunnen bekomen door te vertalen: "Vertoont zich daar ineens…"

9       humana: <figura>

         perterrito: <ei>: het gaat om Curtius, die verschrikt is door die plotse verschijning

10     praenuntiam: bijstelling bij Africam
eum
: gaat om Curtius Rufus: accus. OND van de inf-zinnen

11     eandem provinciam: nl. Africa

12    reversurum <esse>: semideponente inf. futurum van reverti, -or, -eris, reverti, reversus

 

ga naar top van de pagina

 

Per.A p.192

 

13   accedenti / egredienti: <ei>: nl. Curtius Rufus, wanneer hij jaren later als goeverneur naar Africa terugkomt – prefixdatief bij occurrisse
i: abl. verwijdering bij egredienti

14   narratur occurrisse: persoonlijke constructie

15   futura…auguratus: uit het verleden maakt hij op wat de toekomst zal brengen, en uit zijn voorspoed die hij al heeft gehad leidt hij af dat en nu tegenslag zal komen (met andere woorden: hij snapt dat de voorspelling van Africa aan het uitkomen is: hij ís naar Rome teruggegaan, hij hééft de cursus honorum doorlopen en is met grote macht opnieuw in Zfrica terechtgekomen, maar hier zal hij nu ook  -volgens de voorspelling- moeten sterven)
implicitus: tijdbepalend: "toen"
auguratus: redengevend: "omdat"
desperante: toegevend: "hoewel"

17     magis terribile / non minus mirum: nl. dan het vorige
non minus is een LITOTES: de ontkenning van het tegendeel, gebruikt als een sterke bevestiging

18     ut accepi: ut+indic.: vergelijkend zonder veronderstelling

19     per: "gedurende" of "tijdens" zijn allebei bruikbaar

20     acrius: comparatief van het bijwoord – de volledige reeks luidt: acriter – acrius – acerrime

 

25     per: hier best vertalen met "door, door toedoen van"

26     morbus: was al aangekondigd door pestilens op r.19
et: verbindt morbus en mors

25-26  metus – vigilia – morbus – formido – mors:
van schrik kunnen de bewoners niet slapen, waardoor ze ziek worden en wanneer die angst maar blijft toenemen, gaan ze er tenslotte aan tenonder

27     nam: verklaart crescente formidine

28     imaginis: voorwerpsgenitief bij memoria
causis: abl. 2de lid vergelijking bij longior – die causae doelt op de spookverschijning: de angst voor het spook houdt langer aan dan de eigenlijke verschijning zelf

 

ga naar top van de pagina

 

Per.A p.194

 

30     inde: best "daarom" vertalen
tota: nom., BVG bij domus

31     quis: na seu (=sive) = aliquis

32     mali: voorwerpsgen. bij ignarus

34     omnia docetur: docere en rogare kunnen een dubbele accus; bij zich hebben: id te doceo – bij de passieve wending wordt de accus. van de persoon onderwerp (dus nom.) maar blijft de accus. van de zaak gewoon behouden, ditmaal als accus. van betrekking (want bij een passivum kan geen LV staan): ad a me doceris: ik leer je dit – jij wordt door mij op dit punt onderwezen

35         nihilominus: normaal zou een potentiële huurder afgeschrikt worden door het verhaal over die spookverschijning, maar Athenodorus wordt er juist door geprikkeld: van angst voor spoken is er bij hem alvast geen sprake!

 

38     intendere animum: concentreren – intendere oculos/manus: richten naar/op
ne fingeret: negatieve doelzin (niet completief, want er is nergens een dominant werkwoord dat een completiefzin vraagt, maar bijwoordelijk, en dan kan ne alleen op een negatieve doelzin wijzen)

37-39  hij hield zich geconcentreerd bezig, om niet in de verleiding te komen om spookverschijningen te gaan fantaseren omdat hij toch nergens mee bezig was

44-45  stabat / innuebat: imperf. om de duur aan te geven: "bleef staan en gaf een teken met de vingers"

45     similis: BVG bij het ond. van innuebat
vocanti: datief MV bij similis
hĭc: Athenodorus (de vorm met ĭ is altijd aanwijzend ("deze / hij"), terwijl de vorm met ī altijd bijwoord is: "hier")
ut exspectaret: completiefzin LV na significat (= declarandi met volendi-schakering) – het imperf. laat zien dat significat historisch presens is (dus eigenlijk een verkapte verleden tijd)

47     illa: nl. de effigies van r.44

 

ga naar top van de pagina

 

Per.A p.196

 

49-50  gravis: nom.v.enk. BVG bij illa
een goede weergave is "zwaar beladen" en ook wel "geremd / belemmerd"

51     signum: BVG bij herbas et folia: "als teken"
loco
: sc. waar de gedaante in rook is opgegaan

52    magistratus: acc. onecht LV bij adit
monere: hier: "aanraden"

53     quae: acc. LV van reliquerat, onz.mv., het antecedent is ossa

54     nuda / exesa: acc. (o.mv.) bij quae

56     conditis: redengevende schakering

57     haec: slaat terug op het voorgaande verhaal, illud kondigt het volgende verhaal aan
adirmantibus: voorwerpsdatief bij credo
aliis: datief MV bij adfirmare (= een werkwoord van "zeggen")

58     non illiteratus: litotes – Plinius legt hier de nadruk op om aan te geven dat die vrijgelatene geen domoor is die bol staat van fantasie, maar een belezen man, die betrouwbaar is

59     is: bedoeld wordt de jongere broer, want die wordt in het vorige zinnetje laatst genoemd (indien het de libertus was (cum hōc) dan zou Plinius wellicht eerder het voornaamwoord ille gebruikt hebben)

61-62  tonsus: nom.m.enk., slaat terug op ipse ("geschoren, geknipt")
iacentes: nom.m.mv.; staat bij capilli, de afgesneden haren die in het bed werden aangetroffen

63     simile aliud: nom.o.enk., ond. van fecit, het is overigens de enige woordgroep in heel de zin die nom. kán zijn

65     narrat: nl. de puer van r.63
-que: verbindt beide pv's venerunt / detonderunt

 

ga naar top van de pagina

Per.A p.198

67     -que verbindt hunc tonsum en sparsos capillos

69     vixisset: si + conj. plusqpf.: irrealis verleden

73     quod: antecedent is depulsi periculi

 

ga naar top van de pagina