Bijwoordelijke zin
Zoals er diverse soorten bijwoordelijke bepalingen zijn (denk aan de uitgebreide syntaxis van de ablatief), zo zijn er ook de volgende diverse bijwoordelijke bijzinnen:
TIJDBEPALENDE BIJZN
vooraf: een indiactief in de tijdbepalende bijzin heeft geen schakering en is enkel tijdbepalend, hij zegt alleen wanneer de handeling gebeurt; een conjunctief wijst echter wel degelijk op een schakering die verder gaat dan loutere tijdsaanduiding, en bijvoorbeeld een reden, toegeving, bedoeling,… in zich draagt
1 indicatief
verschijnt na de volgende voegwoorden:
postquam, posteaquam, post…quam, postea…quam: "nadat"
ubi, ut: "wanneer" (= herhaalde verleden handeling), "toen" (eenmalige verleden handeling)
ubi primum, ut primum, cum primum, simul ac: "zodra"
2
indicatief en conjunctief
verschijnt na de volgende voegwoorden:
antequam, priusquam: "alvorens"
a) met indicatief geven ze enkel aan de dat handeling van de hoofdzin plaatsheeft vóór die van de bijzin: Antequam has litteras scripsi, saepius legi tuas: Voor ik deze brief geschreven heb, heb ik die van jou heel vaak herlezen.
b) met de conjunctief geven ze te kennen dat de persoon die in de hoofdzin handelt verlangt dat zijn handeling plaatsheeft vóór die van de bijzin en deze laatste zelfs mag voorkomen. het kan ook te kennen geven dat de handeling van de bijzin niet of niet tijdig tot stand is gekomen: Priusquam pugnemus, opus est colloquio: Voor we gaan vechten, moeten we eerst eens praten (om dat vechten dus eventueel te voorkomen) – Redierunt priusquam eo pervenissent: Ze keerden terug nog voor ze er waren aangekomen
dum
a) met indicatief betekent het:
"terwijl": als het met presens staat: Dum exspecto, abierunt: terwijl ik wachtte, zijn ze vertrokken
"zolang als": met dezelfde tijd in hoofd- en bijzin: Dum sedebam, dolorem non sentiebam: zolang ik neerzat, werd ik de pijn niet gewaar
"totdat": als beide voorgaande betekenissen niet bruikbaar zijn in de context: His exspectabo dum venit: ik zal hier wachten tot hij komt
b) met conjunctief betekent het:
"met de bedoeling dat…, in de hoop dat daardoor…": Exspecto dum abeas: ik wacht tot je weggaat (dus in feite: om je te doen weggaan)
cum
a) met indicatief geeft het enkel het tijdstip aan van de hoofdhandeling; we onderscheiden vier soorten:
cum temporale: het zuiver tijdbepalend cum, heeft vaak de waarde van ubi, ut, cum primum: Cum Caesar in Galliam venit, trans Mosam Belgae habitabant: Toen Caesar in Gallië kwam, woonden over de Marne de Belgae
Deze voegwoorden komen vaak met indicatief imperfectum of plusquamperfectum terwijl in de hoofdziin een imperfectum staat: dan duidt het op een herhaalde verleden handeling en betekent het "telkens als": Cum quaepiam cohors impetum fecerat, hostes fugiebant: Telkens als een cohorte een uitval deed, sloegen de vijanden op de vlucht
cum inversum: wordt gevolgd door perfectum of historisch presens, voorafgegaan door een hoofdzin met iam, vix, nondum enz. en de belangrijkste mededeling staat in de cum-zin: Iam oriebatur tumultus, cum dux haec verba locutus est: er ontstond al oproer, toen de leider de volgende woorden sprak
cum identicum: een bijzonder soort cum temporale: "door te", waarbij tijd én onderwerp in hoofd- en bijzin identiek zijn (een andere naam is cum explicativum): De te, cum tacent, clamant: door hun stilzwijgen roepen ze (luid) wat ze over u denken
cum vere temporale: geeft inhoud aan een vooraf uitgedrukt tijdsbegrip in woorden als tempus, dies,…: Fuit olim tempus cum nulla hic domus erat: er iw een tijd geweest dat hier geen enkel huis stond
b) met conjunctief houdt het in dat de auteur, naast het tijdsbegrip, ook een nauwer verband tussen hoofd- en bijzin wil uitdrukken; ook hier onderscheiden we vier soorten:
cum historicum: staat met
imperfectum of plusquamperfectum; komt voor in verhalen en legt een nauwer
verband tussen de handelingen van hoofd- en bijzin: Cum oppidum oppugnaret,
interiit: hij is omgekomen bij de belegering van de vesting
cum causale: duidt op een
oorzakelijk verband: "aangezien, omdat, daar,…" vaak wordt dit cum
versterkt door praesertim: Cum id non impetraverit, petivit ut nuntios
mitteret: Toen (en omdat) hij dat niet verkreeg, vroeg hij om bodes te
sturen
cum concessivum: een
toegevend verband tussen hoofd- en bijzin: "hoewel, ofschoon": Cum
amici simus, non semper verbis tuis consentire possum: hoewel we vrienden
zijn, kan ik toch niet altijd het met jouw woorden eens zijn.
Niet zelden wordt dit soort cum begeleid door tamen in de hoofdzin
cum adversativum:
eigenlijk een variante van het cum concessivum, maar met een grotere klemtoon op
de tegenstelling, dus: "terwijl toch": Cum Caesar Galliam pacatam
existimaret, subito seditio orta est: terwijl Caesar toch van mening was dat
Gallië onderworpen was, brak er plots een opstand uit.
Dat dit soort cum rechtstreeks uit het tijdbepalende afkomstig is, moge
blijken uit de alternatieve vertaling van ditzelfde voorbeeld: Er brak plots een
opstand uit, net op het ogenblik dat Caesar dacht dat…
1 de voegwoorden die een redengevende zin inleiden zijn:
quod, quia: "omdat"; als de reden volgt op de hoofdzin: tacere discere debeo, quod loquax sum: ik zou moeten leren zwijgen, omdat ik een babbelkous ben
quoniam, siquidem, cum: "daar, aangezien", als de reden vooropgaat: Quoniam loquax sum, tacere discere debeo
2 De wijs is normaliter de indicatief, die duit op een echte, werkelijke reden, maar ook de conjunctief komt voor in de volgende gevallen:
na cum: zie bij cum causale
na non quod, non quia en non quo als het gaat om een uitgedachte reden die men verwerpt: Te adiuvo, non quod prius me adiuveris, sed quia homo es: ik hel jou, niet omdat jij mij vroeger zou geholpen hebben, maar omdat je een mens bent
1
de voorwaardelijke zin wordt meestal ingeleid door het voegwoord si
en kent drie verschijningsvormen:
a) si + indicatief: realis
men let enkel op het verband
tussen hoofd- en bijzin; alle tijden zijn hier mogelijk en ze worden bepaald
door de consecutio temporum of door absolute tijdsuitdrukking: Si vales, bene
est: als je het goed maakt, is het in orde
b)
si
+ conjunctief presens of perfectum: potentialis
si betekent hier "in
het puur uitgedachte geval dat"; de tijd wordt hier bepaald door het
handelingsaspect: presens duidt op de handeling in haar verloop, de handeling is
nog bezig, ze is onaf; perfectum duidt op de handeling met haar afloop, met haar
resultaat: Si gladium aliquis apud te sana mente deposuerit, et repetat
insaniens, reddere peccatum sit: gesteld dat iemand bij zijn volle verstand
een zwaard bij u in bewaring geeft en het terugvraagt nadat hij krakzinnig is
geworden, dan zou het een misdrijf zijn om het terug te geven
c)
si
+ conjunctief imperfectum of plusquamperfectum: irrealis
de inhoud van de si-zin wordt nadrukkelijk als onwerkelijk voorgesteld, zodat men eraan toe kan voegen "maar het is in feite niet zo (geweest)"; zoals in de onafhankelijke zin, dient het imperfectum voor irrealis van het heden, het plusquamperfectum voor irrealis van het verleden: Plura scriberem, si possem: ik zou meer schrijven als ik kon
2
opmerkingen aangaande de constructie
a)
si + conjunctief volgt soms ook op een al dan niet uitgedrukt
werkwoord dat betekent "proberen, afwachten"; die constructie houdt
het midden tussen een voorwaardelijke zin eneen indirecte vraag: E castris
exierunt, si quid frumenti reperire possent: ze gingen het kamp uit, in de
hoop wat graan te vinden
b) si + conjunctief presens kan ook gewoon op een denkbeeldige tweede persoon wijzen, zonder dat het om een potentialis gaat: Memoria minuitur, nisi eam exerceas: het geheugen verslapt, tenzij men het oefent
3
opmerkingen aangaande het voegwoord
a) nisi is de gewone vorm van de ontkenning van si; si non wordt gebruikt als er echte nadruk ligt op de ontkenning: Memoria exerce, nam si non exerceas, minuetur …want als je het niet oefent, zal het verslappen
4
de voegwoorden dum, modo en dummodo:
Altijd drukken deze voegwoorden een echte voorwaarde uit die men vervuld zou willen zien, daarom verschijnen ze dan ook met conjunctief: Oderint, dum metuant: laat ze me haten, als ze me maar vrezen!
In deze zin zijn drie groepen (met elk hun eigen voegwoorden) te onderscheiden:
1
voegwoorden met indicatief / conjunctief (zelfde constructie als
de voorwaardelijke zin)
si, etsi, tametsi:
"hoewel, ook al"; etiamsi: "ook / zelfs als…"
met indicatief is de constructie realis: Etsi multa scio, plura tamen ignoro: Hoewel ik veel weet, weet ik nog meer niet
met conjunctief is de constructie potentialis of irrealis: Etsi sciam, tamen non dicam: Al zou ik het weten, ik zou het toch niet zeggen
2
één voegwoord met indicatief
quamquam:
"hoewel": Quamquam multa scio, plura ignoro
3
voegwoorden met conjunctief
quamvis: "hoe(zeer)
ook", vaak verzwakt tot "hoewel", licet, ut: "ook
al", cum: "hoewel, terwijl toch": Quamvis parvus sis,
utilis tamen es: Ook al ben je klein, je bent toch nuttig
Bij deze voegwoorden gelden de regels van de consecutio temporum
1
de normale constructie is ut + conjunctief, met als ontkenning ne
+ conjunctief: proficiscar ut saner: ik vertrek om te genezen
Zoals bij de completiefzin met ut vindt men ook hier neve, neu, ne
quis (in plaats van ut nemo) en ne quid (in plaats van ut
nihil); de vertaling verschilt echter wel: "opdat" of "om
te"
2
ook achter quo + comparatief + conjunctief schuilt een doelzin,
waarbij quo = ut eo: "opdat des te" (eo is dan op zijn
beurt weer ablatief van de maat van het verschil bij de comparatief): pontem
fecit, quo facilius flumen transirent: "hij liet een brig slaan om des
te makkelijker de rivier over te kunnen steken
3 het relatieve qui + conjunctief dat volgt op een werkwoorden als "geven / zenden" is eveneens doelaanwijzend (in feite betreft het een relatiefzin met doelschakering): misit (nuntium) qui diceret: hij stuurde een bode om te zeggen…
4
1 de normale constructie is ut + conjunctief met als ontkenning ut non + conjunctief en meestal bevat de hoofdzin een aanwijzend adjectief of bijwoord zoals ita, tam, talis, tantus, adeo, eiusmodi enz.: Tam celeriter fugit ut eum adsequi non possent: hij vluchtte zo snel dat ze hem niet konden inhalen
2 na ontkennende hoofdzinnen van het type nemo est wordt ut meestal vervangen door qui non of quin: Nemo tan caecus est quin hoc videat: niemand is zo blind dat hij dat niet ziet (of…om dat niet te zien)
1
Een gewone vergelijking (dus zonder een veronderstelling) wordt
uitgedrukt in de indicatief en komt voor na de volgende voegwoorden:
a)
ut, sicut, uti, sicuti,
ita…ut, sic…ut:
"zoals": de vergelijking heeft betrekking op de manier waarop iets
gebeurt; soms komen ook de voegwoorden quemadmodum en quomodo
voor: Perge ut instituisti: ga verder zoals je begonnen bent
b)
ac, atque, qui:
deze woorden worden gebruikt wanneer in de hoofdzin iets staat als similis,
par, idem, alius, aeque, aliter… terwijl men na idem in de hoofdzin
het woord qui gebruikt in de vergelijkende zin: Alia nuntiat ac tu
scripsisti / Eadem nuntiat quae tu scripsisti: hij meldt iets anders /
hetzelfde als wat jij hebt geschreven
2
Een conjunctief wijst op een vergelijking met veronderstelling;
deze komt voor na de voegwoorden:
ut si, velut si, quasi, tamquam si: "alsof, net alsof": Me
interrogas, quasi omnia sciam: je ondervraagt me alsof ik alles zou weten
De tijden zijn die volgens de consecutio temporum, behalve als de
vergelijking een uitdrukkelijke irrealisidee bevat, dus wanneer duidelijk op de
onwerkelijkheid van de veronderstelling wordt gewezen: Me interrogas, quasi
ego fecissem: …alsof ik het gedaan had