AENEÏS I
lectuurcommentaar – aanvullend bij de bespreking tijdens de lessen Latijn, gebaseerd op Insignem pietate virum, Wolters 2006
IPV p.9 p.11 p.13 p.17 p.19 p.21 p.21-23 p.25-29
Aen. I, 1-11 (Insignem pietate virum = IPV p.9)
1 arma: "de krijgsdaden"
virum: pregnant: "de held"
beide woorden kunnen als hendiadys opgevat worden: "de krijgshaftige
held" – deze aanhef herinnert aan de beginverzen van de Odyssee:
Bezing
me de listige held, Muze, die lang over de wijde wereld
zwierf, nadat hij de machtige burcht van Troje verwoest had.
2 Italiam: accus. van richting (= in Italiam)
Laviniaque: synizese, je leest [lavinjakwe] – de –que is verklarend: "en wel…"
Vermoedelijk in de vijfde eeuw n.C. schreef Servius een uitgebreid commentaar op de werken van Vergilius – kijk hier eens naar wat hij allemaal weet te zeggen bij de verzen 1-2
3 ille: lijkt overtollig, maar het laat de persoon van Aeneas nog sterker naar voren komen
iactatus: part. conjunctum
alto: sc. mari
4 memorem Iunonis ob iram: hypallage voor memoris Iunonis
5 dum conderet: de conjunctief drukt het doelaanwijzende uit: "om… / terwijl hij…moest…"
6 deos: nl. de stadspenaten van Troje, die Aneas uit de brandende stad had weten te redden en waarvoor hij nu een nieuwe thuis moest zoeken
Latio: datief (prefixdatief bij in-ferret)
7 patres: de senatorenfamilies of de voorvaderen in het algemeen
8 quo numine: numen = "knik > manifestatie / wil/ voornemen van een god > de god zelf"
9 volvere: wordt gewoonlijk gezegd van het onafgebroken voortrollen van de tijd; hier: het doorstaan van rampen
10 pietate: pietas is een bijna onvertaalbaar woord, omdat het zo'n rijke betekenis heeft: zin voor billijkheid en plichtsbesef tegenover de mensen (i.c. de familie, het vaderland, de vrienden), vroomheid en godsvrucht tegenover de goden
11 impulerit: de normale constructie impellere ut + conj. is hier vervangen door de infinitieven volvere en adire
irae:
sc. sunt
Aen.
I, 12-33 (IPV p.11)
12 tenuēre = tenuērunt
13 Italiam contra: de omkering van voorzetsel + substantief heet anastrophe of inversie
longe: hier als adjectief gebruikt ("verafgelegen")
14 opum: gen. bij dives (voorwerpsgen.?)
15 unam: ter versterking van de superlatief is het heel gewoon, als versterking van een comparatief (magis) komt het veel minder vaak voor
16 Samo: op Samos stond een beroemde Hera-tempel – dit is wat er van overblijft
Samo: hic: hier lees je geen elisie, maar een hiaat!
arma / currus: Juno werd in Latium in oorlogsuitrusting als beschermster van de staat vereerd; de Carthaagse stadsgodin Tanit, voorgesteld rijdend op een leeuw, werd later met Juno vereenzelvigd (als Juno Caelestis)
18 tendit: contendit staat hier met inf.zin i.p.v. ut + conj.
19 sed enim: vat de gedachtengang samen (maar er kwam iets tussen, want…)
20 quae verteret: de conj. bevat de schakering van gevolg (= everteret)
21
late regem = late regnantem
22 excidio: datief van strekking of doel, vertaal met "tot…"
Parcae: de schikgodinnen, ook Moirae genoemd
Aen.
I, 12-33 (IPV p.13)
24 prima: "als eerste" of "in de voorste gelederen"
25 irarum: voorwerpsgen. bij causae
26 alta: bijwoordelijk gebruikt: "diep in…"
repostum:
syncope van repositum
27 Paridis: onderwerpsgen. bij iudicium
spretaeque: het suffix –que houdt hier een nadere verklaring in: 'namelijk…"
28 honores: "de eervolle rang"
30 Danaum: onderwerpsgen. bij reliquias
atque: doet de figuur van Achilles bijzonder uitkomen
32
maria omnia circum: weer anastrophe of inversie
33
molis: laboris
Heb je gezien hoe Vergilius er weer in slaagt om Romanam precies in het centrum van het vers te zetten?
Aen. I, 81-123 (IPV p. 17)
Een scène die illustratief is voor het "magische" in de epiek: de storm is geen natuurfenomeen, maar een actie van de goden die de winden controleren. De diverse wind(richting)en worden zelf ook verpersoonlijkt. Bovendien behoort dit fragment tot de meest bekende en beklijvende stukken van het hele epos.
81
cavum…montem: LV impulit
82 in latus: voor de logica overbodig; om het in een vertaling toch te redden, wordt montem best met een van-bepaling weergegeven: "hij sloeg…op flank van de holle berg"
venti: ond van ruunt en perflant
velut: vergelijkend: "alsof ze een kolonne gevormd hadden"> het beeld van een leger dat in marsorde vlug vooruit snelt
83 qua data porta: <est>: abl. van de weg waarlangs
turbine: turbo, -inis, v: "draaiende beweging, draaiing" > "werveling, wervelwind"
terras: meervoud! om aan te geven dat de winden niet alleen over de aarde razen (terram), maar natuurlijk ook over zee
84 mari: prefixdatief bij in-cumbere
totum:
sc. <mare>
a sedibus imis: "vanuit zijn dieptste fundamenten" > 'van op de bodem van de zee"
85 ruunt: hier: "opwoelen, in beweging zetten, in beroering brengen"
procellis: wellicht een abl. van overvloed bij creber
86 vastos…fluctus: expressief hyperbaton
opmerking: in deze 6 verzen ligt een staalkaart van klankexpressie: probeer bij elk van de meest opvallende klanken te isoleren en te zeggen wát die concreet suggereren.
87 clamorque stridorque: polysyndeton: het onderstreept de plots ontstane chaos bij het opsteken van de wind
virum: = virorum: ond. gen.
rudentum = rudentium
88 eripere: "ontrukken, wegrukken van" (nl. ex oculis)
caelumque diemque: "de hemel (de blauwe lucht, zonder wolken maar met een helder zonnetje) en het daglicht"
89 ex oculis: "uit het zicht"
ponto: prefixdatief bij in-cubat
ater: atra, -um: "vuilzwart, dreigend donker"
90 poli: polus, -i, m is "pool" in proza, in poëzie is het vaak "de hemel, het uitspansel", dus wellicht een pars pro toto
aether: de hoogste sfeer van het uitspansel, waar de lucht het dunst is en waar het hemelvuur brandt
91 praesentem…mortem: expressief hyperbaton!
viris: dat. MV bij intentant
92 Aeneae: bezitsgen. bij membra
frigore: abl. HV
bij solvuntur
93 ingemuit: zuchten en kreunen hoeft niet per se een teken van zwakheid te zijn; het is vaak gewoon een uiting van emotie (en die emotie is hier natuurlijk: angst)
94 talia: LV refert
voce: abl. middel bij refert
opmerking: vooral in de verzen 88-93 is het gebruik van poëtisch vocabulaire goed te zien: bijzonder veel woorden worden vervangen door synoniemen: zoek eens uit hoe Vergilius zegt:
v.89:
mari:
nox
obscura:
v.90:
caelum: ( 2x):
v.91:
praedicunt:
v.92:
statim:
v.93:
ambas manus:
ad
caelum:
v.94:
dicit:
94
terque quaterque: vrij frequente formule in de hexameter, omdat
die daarin ook metrisch zo goed past
(wanneer nu blijkt dat –que…-que… zo vaak terugkomt, en dat dit
veel te maken heeft met metrische redenen, wordt duidelijk dat we dit ook niet
steeds moeten willen redden in een vertaling)
95 quīs = quibus: datief. voordeel bij contigit
ante ora patrum: "voor de ogen van hun vaders": dus diegenen die bij Troje zijn gesneuveld onder de ogen van hun familie zijn drie tot vier keer gelukkiger dan Aeneas en zijn mannen. Zo'n vergelijking zegt wel veel over de penibele situatie waarin de groep zich thans bevindt!
96 contigit: houd de volgende drie synoniemen goed uit elkaar: evenire: neutraal; accidere: klinkt negatief; contingere: klinkt positief
97
Tydide: cf. Ilias V, 297-318
mene…non potuisse: uitroepende inf.zin (net als occumbere / effundere)
98 tua dextra: abl. middel of reden/oorzaak ?
anima: het fysische levensbeginsel: levensadem
Aen.I, 81-123 (IPV p.19)
99 ubi iacet: "waar…ligt"
telo: abl. reden/oorzaak bij iacet
100 tot: bij scuta ("zoveel": tot gaat steeds om telbare hoeveelheden, zoals het Engelse many)
correpta: hoort grammaticaal bij scuta, maar naar de
betekenis bij de drie LV van volvit; dus: hypallage
corripere: "vastgrijpen, meesleuren"; het part.perf. kan
misschien het best vertaald worden op dezelfde hoogte als volvit:
"waar de Simoïs in zijn wateren zovele schilden van mannen en helmen en
dappere lichamen meesleurt en voortdrijft"
opmerking: in deze korte klacht van Aeneas wordt meteen de bloedige strijd die zich nabij Troje heeft afgespeeld in herinnering geroepen. Daar op gruwelijke wijze sneuvelen is nog minder erg dan wat Aeneas cum suis nú op zee moeten meemaken!
102 aquilone: ex
aquilone: de storm die aangeraasd komt vanuit het noorden
103 adversa: bij procella
velum: LV van ferit: slechts één zeil, dus groot zullen de schepen niet geweest zijn, en dat maakt hen in deze storm des te kwetsbaarder!
fluctus ad sidera tollit: epische hyperbool: de golven zullen wel heel hoog geweest zijn, maar ad sidera moet je toch niet te letterlijk opvatten!
opmerking: even tussendoor: heb je al gemerkt dat het hele verhaal in het historisch presens gesteld is? – vanaf welk vers is dat al zo?
104 prora avertit: "de boeg wendt zich af" > het schipt raakt dus uit koers
undis: "de golven"; datief MV bij dat
105 dat latus: "geeft zijn zijde" > het komt dus parallel aan de golven te liggen, waardoor het des te kwetsbaarder wordt voor het geweld van de zee
insequitur: door het compositum te gebruiken, klinkt het vers nog dreigender: onmiddellijk volgt er een hoge stortzee
cumulo: zoals een berg (cumulus is de technische term voor een stapelwolk): "dadelijk komt een hemelhoge steile berg van water op hen af"
106 hi: roept al een tweede hi op: "sommigen…anderen…"; dat tweede deel begint hier echter (variërend!) met his: datief nadeel bij aperit
107 terram inter fluctus: het lijkt alsof de zee zó wordt geklutst, dat tussen de hemelhoge golven de zeebodem zelf zichtbaar wordt!
aestus: letterlijk: "kokende, golvende beweging" > "branding, golfslag, getij"
Hoe levensecht de beschrijving van de storm wel is, mag blijken uit de vergelijking met het relaas van Thor Heyerdahl over zijn avontuur met een balsavlot op de Stille Oceaan.
Aen.I 81-123 (IPV p.21)
111 urgere: "drijven naar, dwingen op"
miserabile visu: even klinkt weer de stem van de dichter door: hij heeft meteen medelijden met de schipbreukelingen
112 aggere cingit harenae: "omsluit ze met een wal van zand" > zodat ook zij niet meer van hun plaats weggeraken
113 Unam,…: door te focussen op één schip en daar ook de opvarenden van te noemen, zorgt Vergilius voor een verhoogd gevoel van empathie bij de lezer. Deze herkenning maakt de spanning van het verhaal nog groter
vehebat: "meevoerde"
114 ipsius: <Aeneae>: als de hoofdrolspeler van het verhaal
pontus: "grondzee": een golf die vaak en regelmatig voorkomt in ondiep water: > meer schuim en groter dan golven boven dieper water > erg gevreesd door zeelui
ingens…pontus: hyperbaton dat een halfvers omarmt
115 pronus: nom.: BVG bij magister
116 volvitur: "rolt vooruit": door de kracht van de golf ontstaat als het ware een katapulteffect, waardoor de stuurman ver weg wordt geslingerd
illam:
sc. navem (cf. vers 113: unam)
ter: "driemaal"
117 torquet: "draait, doet rondtollen"
circumagens: letterlijk: "terwijl hij de boot ronddraait"
rapidus: met zijn oorspronkelijke betekenis van "snel roven" > "vraatzuchtig, roofzuchtig"
opmerking: dit vers 117
is om een aantal redenen nogal bijzonder:
1) het
klankeffect: doen de talrijke r-klanken wellicht denken aan het gekraak van de
houten schepen in deze storm?
2) het ritme: de 4 dactylen geven dit laatste vers een geweldige vaart, die in vergelijking met de vorige verzen steeds meer versnelt: in verzen 115 en 116 verschijnen telkens 3 dactylen, in 117 zijn het er 4, terwijl in vers 118 de scansie (met slechts één dactylus!) duidelijk maakt dat de actie voorbij is:
tōrquĕt ăgēns cīrcūm_et
răpĭdūs vŏrăt aēquŏrĕ
vōrtēx.
Āppārēnt
rārī nāntēs īn gūrgĭtĕ vāstō,
118
de zee lijkt een slagveld waarin her en der een schaarse drenkeling
opduikt
het vers is overbekend geworden en wordt tot op vandaag nog vaak
geciteerd
119 virum = virorum
tabulae: "tafels > houten voorwerpen > wrakhout"
Troïa: hier als adjectief gebruikt, wat als scansie oplevert:
ˉ ˘ ˘; een andere mogelijke lezing is Troiae (bezitsgen.),
met synizese, wat als scansie oplevert: ˉ ˉ
120 validam navem: acc. LV van vicit (op v.122 pas!)
validus: "sterk > zeewaardig"
Ilionei / Achatae: bezitsgen. bij navem
121 qua: abl. HV bij vectus
122 laxis compagibus laterum: "doordat de naden van hun flanken zijn opengegaan"
omnes:
sc. naves
123 rimis: abl. reden/oorzaak bij fatiscunt
Aen.I 124-256 (IPV p.21-23)
REFLECTIE NA LECTUUR:
1. De twee grondkenmerken van het heilige en goddelijke zijn: het ontzagwekkende (tremendum) en het fascinerende (fascinans);
a) bevat de voorstelling van Neptunus in deze passage die twee kenmerken?
b) aan welke elementen in de beschrijving is dat toe te schrijven?
c) hoe zou je déze Neptunus dan wél karakteriseren?
2. Waar blijkt uit zijn woorden:
a) zijn doorzicht, b)
zijn zelfverzekerdheid, c) zijn nogal grove spotlust?
3. Over de verskunst:
a) welk gevoel ligt er in regi (v.137), aula (v.140), regnet
(v.141)?
b) waar ligt het zinsaccent in v.138, in v.139a, in v.139b, in v.140b, in v.141?
Wordt die nadruk ook stilistisch ondertreept?
c) wat bedoelt de allitteratie in v.132, in v.134, in v.135-136, in v.138?
d) wat suggereren klank en ritme in v.147?
4. Over de homerische vergelijking:
a) normaal vergelijkt Homerus iets uit het menselijke met iets uit de
natuur – wat doet Vergilius hier?
b) hoe is de homerische vergelijking hier geleed (opgebouwd dus)?
c) op welke punten komen vergelijking en werkelijkheid overeen?
Aen.I 254-296 (IPV p.25-29)
Dit profetische stukje vinden we terug in een bewerking van de Aeneïs voor de jeugd - je kunt die tekst gebruiken om het Latijn wat makkelijker te volgen, maar besef goed dat het niet om een vertaling gaat!
Bij dit stukje tekst hoort deze opgave